- Last 7 days
-
viewer.athenadocs.nl viewer.athenadocs.nl
-
niettemin
In deze zin betekent "niettemin" "desondanks" of "toch". Het geeft aan dat, hoewel in principe hoger beroep en beroep in cassatie tegen een beslissing uitgesloten zijn (dus niet mogelijk), er toch een uitzondering is.
Met andere woorden: zelfs als deze rechtsmiddelen normaal niet openstaan, kan het alsnog mogelijk zijn om hoger beroep of cassatie in te stellen als er sprake is van verwaarlozing van het recht op hoor en wederhoor. Dit betekent dat als de procedure in eerste instantie niet eerlijk was — bijvoorbeeld als de betrokkenen niet voldoende zijn gehoord of de mogelijkheid niet hadden om hun standpunt naar voren te brengen — dit alsnog de mogelijkheid kan openen om de zaak in hoger beroep of cassatie te brengen, ondanks de uitsluiting van deze rechtsmiddelen in normale omstandigheden.
Kortom, "niettemin" benadrukt dat er toch een mogelijkheid is om rechtsmiddelen in te stellen, ondanks het feit dat die normaal gesproken niet beschikbaar zouden zijn, als er sprake is van een schending van fundamentele rechten zoals het recht op hoor en wederhoor.
-
omstreden
onder discussie.
-
-
viewer.athenadocs.nl viewer.athenadocs.nl
-
niet
Als je een kort geding (spoedprocedure) start of voert, ben je niet verplicht om ook een bodemprocedure (de "echte" inhoudelijke rechtszaak) te starten.
Met andere woorden: Een kort geding kan op zichzelf staan. Je hoeft niet per se daarna of daarnaast nog een gewone, langdurige procedure te starten.
Maar let op: De uitspraak in een kort geding is voorlopig. Ze geldt tot de bodemrechter eventueel anders beslist. → Dus als de tegenpartij het niet eens is met de uitspraak, kan die alsnog een bodemprocedure beginnen.
Jij kunt er zélf ook voor kiezen om daarna alsnog een bodemprocedure te starten, als je iets definitief bevestigd wilt hebben.
Kort voorbeeld: Je huurt een pand, en je wordt onterecht eruit gezet. Je start een kort geding om weer snel toegang te krijgen. ➡️ Je wint: de rechter bepaalt dat je (voorlopig) terug het pand in mag.
Je hoeft daarna niet verplicht ook nog een gewone procedure te starten, tenzij je bijvoorbeeld een schadevergoeding of een definitieve uitspraak over het huurcontract wilt.
-
Vrijwaring
Goede vraag! In het burgerlijk procesrecht betekent vrijwaring dat een partij in een rechtszaak een derde persoon bij de procedure betrekt, omdat die derde mogelijk aansprakelijk is voor (een deel van) de schade of kosten als die partij de zaak verliest.
Kort gezegd: Vrijwaring = iemand erbij halen zodat die jouw verlies (mogelijk) moet dragen.
Voorbeeld: Stel, jij wordt als aannemer door een klant aangeklaagd omdat het dak van het huis lekt. Maar jij hebt dat dak laten maken door een onderaannemer. Dan kun jij die onderaannemer in vrijwaring oproepen, want als jij verliest, wil je dat de onderaannemer die schade vergoedt.
Juridische grondslag: Vrijwaring is geregeld in artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Daar staat dat een gedaagde (of eiser) een derde in vrijwaring mag oproepen, mits hij meent dat die derde hem moet vrijwaren van de gevolgen van een eventuele veroordeling.
Kenmerken: De derde wordt formeel opgeroepen in het geding. Het is dus een extra procedure binnen dezelfde rechtszaak. De rechter beslist eerst of vrijwaring wordt toegestaan. Vaak gebruikt bij contractuele aansprakelijkheid of regresvorderingen.
-
hoedanigheid
De zin gaat over een juridische situatie in het burgerlijk procesrecht waarin een eis in reconventie (een tegenvordering door de gedaagde) niet-ontvankelijk is — dat wil zeggen, de rechter zal de tegenvordering dan niet inhoudelijk behandelen.
Het gaat hier specifiek om een situatie waarin:
De oorspronkelijke vordering (conventie) is ingesteld door de eiser in een bepaalde hoedanigheid (bijvoorbeeld als curator, als vertegenwoordiger van een bedrijf, of als wettelijk vertegenwoordiger).
Maar de tegenvordering (reconventie) is dan gericht tegen diezelfde eiser, niet in die hoedanigheid, maar als persoonlijk individu, of andersom.
Volgens artikel 136 Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) mag dat niet. In conventie en reconventie moet het namelijk gaan tussen dezelfde partijen in dezelfde hoedanigheid.
Een voorbeeld om het te verduidelijken: Stel, een curator stelt een vordering in tegen een derde namens een failliete vennootschap. Als die derde vervolgens in reconventie een vordering instelt tegen de persoon van de curator zelf (dus niet in zijn rol als curator), dan is die tegenvordering niet-ontvankelijk.
-
-
viewer.athenadocs.nl viewer.athenadocs.nl
-
bewijsaanbod
Een bewijsaanbod is een voorstel dat iemand in een juridische procedure doet om bewijs te leveren voor een bepaalde stelling of feit. In simpele woorden: je zegt tegen de rechter dat je bewijs hebt of kunt leveren om jouw kant van het verhaal te onderbouwen, en je vraagt toestemming om dat te mogen doen.
Bijvoorbeeld: Een partij zegt: "Ik bied aan om mijn stelling te bewijzen door het horen van getuigen." Of: "Ik bied aan om een deskundige te laten onderzoeken of het gebouw gebreken vertoonde." In het Nederlands procesrecht (bijvoorbeeld in civiele zaken) is het belangrijk dat het bewijsaanbod concreet en relevant is.
Dat betekent: Je moet duidelijk maken wát je wilt bewijzen. En het moet gaan om iets dat er echt toe doet voor de beslissing van de zaak. De rechter beoordeelt vervolgens of hij of zij het bewijsaanbod accepteert en bijvoorbeeld getuigen gaat horen of een deskundige inschakelt.
-
-
viewer.athenadocs.nl viewer.athenadocs.nl
-
Rechtsopvolgers
In deze zin gaat het over authentieke akten (officieel door bijvoorbeeld een notaris opgemaakte documenten) en onderhandse akten (akten die partijen zelf opstellen en ondertekenen).
Wat staat er? Een akte heeft dwingend bewijs tussen de partijen. → Dit betekent: als er iets in de akte staat over wat een partij verklaart, dan moeten de partijen dat als waar aannemen. Ze kunnen het dus niet zomaar betwisten. De rechter moet ook uitgaan van die waarheid, tenzij iets anders blijkt. Tenzij het zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet vrij door partijen te bepalen is.
→ Sommige dingen mogen partijen niet zomaar onderling regelen (bijvoorbeeld regels over huwelijk, ouderlijk gezag, of regels van openbare orde). Als de akte iets zegt dat zulke regels zou schenden, geldt de "dwingende bewijswaarde" niet. Onder partij wordt ook de rechtverkrijgende verstaan.
→ Dus niet alleen de oorspronkelijke partijen zelf, maar ook mensen die hun rechten later van hen overnemen (bijvoorbeeld erfgenamen of kopers), moeten zich houden aan wat in de akte staat, zolang ze het recht ná het maken van de akte hebben gekregen.
Kort samengevat: Een (authentieke of onderhandse) akte levert tussen partijen en hun opvolgers dwingend bewijs op van wat verklaard is, behalve als het zou leiden tot iets wat partijen niet vrij mogen regelen.
-
Generlei bewijskracht:
Wat bedoelen ze?
"Generlei bewijskracht" betekent: helemaal géén bewijskracht. Een bewijsstuk of bewijs heeft generlei bewijskracht als de wet uitdrukkelijk zegt dat de rechter er geen waarde aan mag toekennen.
Dus: ook al heb je iets als bewijs ingediend, de rechter moet het negeren.
In jouw voorbeeld noemen ze: Artikel 163 Rv → Gaat over eigen verklaringen: iemand kan niet alleen door zijn eigen verklaring in rechte bewijzen.
Artikel 164 lid 2 Rv → Gaat over partijgetuigen: als een partij zelf getuigt (bijvoorbeeld een eiser of gedaagde), geldt de verklaring niet als volledig bewijs tenzij het wordt ondersteund door ander bewijs.
➔ Kort gezegd: alleen zeggen "ik heb gelijk" is niet genoeg. De wet zegt dan: jouw eigen verklaring heeft generlei bewijskracht als bewijs op zichzelf.
Een voorbeeld om het helder te maken: Partij A zegt: "Ik heb B €1000 geleend," en als enige bewijs zegt A onder ede: "Ja hoor, dat is echt zo." Volgens de wet (art. 163 en 164 Rv) heeft deze eigen verklaring generlei bewijskracht → de rechter mag dat niet gebruiken om te oordelen dat het geld echt geleend is. A moet ander aanvullend bewijs leveren (bijvoorbeeld een leningsovereenkomst, een getuige).
Korte samenvatting: Generlei bewijskracht: Het bewijs heeft wettelijk gezien geen enkele waarde
-
Bewijskracht
Bewijskracht betekent: hoeveel waarde een bepaald stuk bewijs heeft in de ogen van de rechter. ➔ Of anders gezegd: hoe sterk een bepaald bewijsstuk meetelt bij het bewijzen van een feit.
Simpel gezegd: Een stuk met hoge bewijskracht: de rechter moet er veel waarde aan hechten (bijvoorbeeld een notariële akte). Een stuk met lage bewijskracht: de rechter mag het bewijs minder zwaar wegen (bijvoorbeeld een gewone brief of een appje).
Voorbeelden: Authentieke akte (bijvoorbeeld notariële akte): hoge bewijskracht → De rechter móet aannemen dat wat erin staat klopt, tenzij iemand tegenbewijs levert.
Getuigenverklaring: bewijskracht hangt af van betrouwbaarheid → De rechter beoordeelt zelf hoe zwaar hij het laat meewegen.
E-mail of WhatsApp-bericht: minder vaste bewijskracht → De rechter kijkt hoe geloofwaardig het is.
In één zin: Bewijskracht zegt hoe sterk en dwingend een bewijsstuk is bij het overtuigen van de rechter.
-
omstandig
uitgebreid
-
processuele positie
Wat zeggen ze?
Feiten die een partij aandraagt om zijn procespositie (standpunt) te ondersteunen, moeten bewezen worden. Als die feiten niet bewezen zijn (dus: ze zijn niet komen vast te staan), Dan zegt de bewijslastverdeling wie daarvan de gevolgen draagt. En dat betekent: het standpunt van die partij wordt dan afgewezen (niet gehonoreerd).
➔ Kort gezegd: Kun je je eigen stelling niet bewijzen, dan verlies je op dat punt.
Een voorbeeld:
Stel, partij A zegt: "B heeft mij €1000 geleend." B zegt: "Nee hoor, niet waar." A moet bewijzen dat er echt een lening is. Als A geen bewijs levert (bijvoorbeeld geen schriftelijke leningsovereenkomst, geen getuigen, niks), Dan zegt de rechter: "A heeft het niet bewezen, dus zijn standpunt wordt niet gehonoreerd. B hoeft niet te betalen." De regels van bewijslastverdeling bepalen dus wie de klap krijgt als iets niet bewezen is. In dit voorbeeld: A.
Dus jouw zin in eigen woorden: Als je de feiten die je aanvoert niet kan bewijzen, en volgens de regels van bewijslastverdeling was het jouw taak om dat bewijs te leveren, dan verlies je dat punt.
-
partijen
In de wet (bijvoorbeeld art. 149 lid 1 Rv) wordt gesproken over "ter vrije bepaling van partijen". Dat betekent hetzelfde als wat jij zei: ter vrije beschikking van partijen.
➔ Beide termen betekenen dat partijen zelf mogen bepalen wat ze met bepaalde rechten of verplichtingen doen — bijvoorbeeld of ze een schuld willen afspreken, kwijtschelden, een contract sluiten, enzovoort.
Maar als het niet vrij is (bijvoorbeeld bij kinderalimentatie, arbeidsbescherming, faillissementsregels), dan zijn partijen daar niet de baas over, en dan moet de rechter zelf opletten.
Term in de wet: Betekenis ter vrije bepaling van partijen: partijen mogen zelf afspraken maken niet ter vrije bepaling van partijen: wettelijke regels die partijen niet zomaar kunnen aanpassen
-
niet ter vrije beschikking
Wat bedoelen ze met "niet ter vrije beschikking van partijen"?
Dat betekent: sommige rechtsregels kun je niet zelf naar eigen inzicht aanpassen, afspreken of negeren. De wet bepaalt dan dwingend wat er gebeurt, ongeacht wat partijen willen.
Voorbeelden van rechtsgevolgen die niet vrij ter beschikking staan:
Iemand kan niet vrijwillig afspreken dat hij niet alimentatie hoeft te betalen als de wet zegt dat hij dat wél moet. Een werkgever en werknemer kunnen niet afspreken dat de werknemer geen ontslagbescherming heeft als dat volgens het arbeidsrecht wél verplicht is. Ouders kunnen niet afspreken dat ze geen kinderalimentatie hoeven te betalen, als het belang van het kind daardoor wordt geschaad.
➔ Kortom: Als de uitkomst iets raakt dat wettelijk beschermd is (bijvoorbeeld een kind, werknemer, of iets fundamenteels als procesrecht), dan mag de rechter niet zomaar aannemen dat feiten kloppen, alleen omdat ze niet zijn betwist. Dan moet de rechter wél verder onderzoek doen.
Een simpel voorbeeld om het echt duidelijk te maken:
Stel: in een procedure zegt partij A: "B heeft afstand gedaan van kinderalimentatie." B betwist dat niet (hij zwijgt bijvoorbeeld). Normaal zou de rechter zeggen: "Oke, dan neem ik het als vaststaand aan." Maar: kinderalimentatie raakt het belang van het kind en dat staat niet ter vrije beschikking van de ouders. Dus de rechter moet toch zelf beoordelen of die afstand rechtsgeldig is (en mag het niet zomaar aannemen omdat B niet heeft gereageerd).
-
- Apr 2025
-
viewer.athenadocs.nl viewer.athenadocs.nl
-
Wenselijkheid:
Nadelen (–)
i. Financiers hebben al veel mogelijkheden voor zekerheid ➔ Banken en financiers kunnen nu al pandrechten, hypotheekrechten, eigendomsvoorbehoud en allerlei andere zekerheden gebruiken. ➔ Als je ze nóg meer beschermingsmogelijkheden geeft (zoals deze constructie met borgtocht + pandrecht), kan dat oneerlijk worden tegenover andere schuldeisers die die mogelijkheden niet hebben.
ii. Vestigingsvereisten voor tweede pand- en hypotheekrechten worden omzeild ➔ Normaal moet je aan formele regels voldoen om een tweede pand- of hypotheekrecht te vestigen (bijvoorbeeld registratie, notariële akte). ➔ Met deze borgconstructie omzeil je die regels. Je creëert namelijk in feite een tweede zekerheid, zonder de formele waarborgen.
iii. Vreemd dat borgtocht gemaximeerd wordt op te behalen overwaarde, welke overwaarde vervolgens niet meer is door verhaal regresvordering onder zekerheden ➔ Raar punt: je zegt "ik word borg voor de overwaarde", maar als je uiteindelijk als borg moet betalen, gebruik je ook weer die zekerheden (bijv. het pandrecht) om regres te nemen. ➔ Daardoor verdwijnt feitelijk die overwaarde die je eigenlijk voor de andere schuldeisers beschikbaar had willen laten zijn.
iv. Kan eerder gevestigd tweede pand- of hypotheekrecht doorkruisen ➔ Als een andere schuldeiser al een tweede pandrecht had gevestigd, kan deze constructie dat ondermijnen. ➔ B die borg is geworden, kan zich via regres alsnog eerder verhalen dan de bestaande tweede pandhouder, wat onrechtvaardig voelt.
v. Verdere uitholling van de paritas creditorum ➔ "Paritas creditorum" = alle schuldeisers zijn in principe gelijk bij faillissement. ➔ Door deze slimme constructies krijgt de bank nóg meer voorrang, en worden andere gewone schuldeisers nóg verder achtergesteld → het principe van gelijke behandeling wordt uitgehold.
Voordelen (+) vi. Met tweede pand- en hypotheekrechten kan zelfde resultaat worden bereikt, dus resultaat is niet zo onwenselijk ➔ Als B gewoon een echt tweede pand- of hypotheekrecht had gevestigd, had hij ongeveer hetzelfde bereikt. ➔ Dus deze borgconstructie levert inhoudelijk geen totaal nieuw of "oneerlijker" voordeel op — het is meer een andere route naar een bekend resultaat.
vii. Makkelijk te sluiten, dus fijn en goedkoop voor financiers ➔ Een borgtocht is makkelijker en goedkoper te regelen dan een extra pandrecht of hypotheekrecht (daarvoor moet je vaak langs een notaris). ➔ Dit maakt het voor financiers sneller en goedkoper om zekerheid te krijgen → scheelt transactiekosten.
viii. Verruimt mogelijk kredietverlening hetgeen eventueel de economie stimuleert ➔ Doordat financiers gemakkelijker extra zekerheid krijgen, zijn ze sneller bereid om leningen te verstrekken. ➔ Meer kredietverlening kan leiden tot meer investeringen, groei en stimulering van de economie.
Samenvattend:
Nadelen: meer ongelijkheid, ondermijning van bescherming andere schuldeisers, formele eisen worden omzeild.
Voordelen: sneller, goedkoper, praktisch, kan economie stimuleren.
-
zaaksvervanging
Wat staat hier eigenlijk? Kort gezegd:
➔ Als je een pandrecht of hypotheekrecht hebt op een bepaald goed, ➔ dan krijg je automatisch (dus van rechtswege) óók een pandrecht op vorderingen die ontstaan omdat dat goed beschadigd, verloren of minder waard is geworden.
Dat heet ook wel: "het volgt het goed."
Voorbeeld 1: schadevergoeding Bank B heeft een pandrecht op A’s auto. De auto wordt total loss gereden door iemand anders. A krijgt van de verzekering een schadevergoeding. ➔ Het pandrecht van B zit automatisch óók op die schadevergoeding! (→ B kan dus die uitkering opeisen om zijn schuld betaald te krijgen.)
Voorbeeld 2: waardevermindering Bank B heeft hypotheekrecht op een winkelpand. Door bouwfouten daalt de waarde van het pand. A (de eigenaar) heeft een vordering op de aannemer voor die waardevermindering. ➔ Het hypotheekrecht van B zit automatisch ook op die schadevordering.
Belangrijk extraatje: ➔ Dat pandrecht gaat voor op alle andere pandrechten die iemand later misschien nog op die vordering vestigt.
Dus: Stel: iemand probeert later een pandrecht te vestigen op die schadevordering, dan heeft de eerste pandhouder of hypotheekhouder voorrang: zijn recht zat er namelijk automatisch al op! 🛡️
Superkort samengevat: ✅ Pand- of hypotheekrecht blijft bestaan, óók op schadevergoeding of vergoeding bij waardeverlies. ✅ Je hoeft daar niks extra’s voor te regelen; het gebeurt automatisch. ✅ Jij gaat vóór iedereen die later nog een pandrecht op die vordering wil vestigen.
-
3:236 lid 2
Als je een pandrecht wilt vestigen op een bepaald goed, dan moet je dat doen op dezelfde manier als je het goed normaal gesproken zou moeten overdragen ("leveren").
Dus: hoe je het goed normaal moet overdragen = hoe je het pandrecht moet vestigen.
Pandrecht op een vordering — hoe werkt dat? ➔ Normale levering van een vordering = akte + mededeling aan de schuldenaar.
➔ Pandrecht vestigen op een vordering gebeurt dan op dezelfde manier.
Er zijn twee vormen:
- Openbaar pandrecht op vordering Stap 1: Er wordt een pandakte opgesteld (dat kan onderhands of notarieel).
Stap 2: Er wordt mededeling gedaan aan de debiteur (de partij die moet betalen op die vordering).
➔ Pas na de mededeling werkt het pandrecht óók tegen derden.
Voorbeeld: A heeft een vordering van €10.000 op klant X. A verpandt deze vordering aan Bank B. A en B maken een pandakte. A meldt aan X: "Je moet vanaf nu betalen aan Bank B." Vanaf dat moment heeft Bank B een openbaar pandrecht op die vordering.
- Stil pandrecht op vordering Stap 1: Er wordt een onderhandse (of authentiek) pandakte gemaakt. Stap 2: Die akte wordt geregistreerd bij de Belastingdienst. Stap 3: (Nog) geen mededeling aan de debiteur → de debiteur weet dus niks.
➔ Later kan alsnog mededeling worden gedaan, bijvoorbeeld als de pandhouder (bank) dat nodig vindt (bijvoorbeeld bij faillissement).
Voorbeeld: A verpandt stil zijn vordering op klant X aan Bank B. De pandakte wordt geregistreerd bij de Belastingdienst. X hoort voorlopig niets — X blijft gewoon aan A betalen. Als A failliet gaat, zegt Bank B tegen X: "Betaal nu direct aan ons."
-
authentieke
- Onderhandse akte (geregistreerd) Een onderhandse akte is een akte die partijen zelf opstellen en ondertekenen, zonder tussenkomst van een notaris.
Geregistreerd betekent dat je deze akte laat inschrijven bij de Belastingdienst of een ander openbaar register, zodat derden ervan kunnen weten.
Bijvoorbeeld: een pandakte kan een onderhandse akte zijn die je registreert bij de Belastingdienst.
Kenmerken: Opgesteld door partijen zelf. Goedkoper dan notariële akte. Registratie maakt het rechtsgeldig tegen derden (bijv. bij pandrechten).
- Authentieke akte Een authentieke akte is een akte die door een notaris (of andere officiële ambtenaar) is opgesteld en ondertekend.
De notaris bevestigt officieel dat: de inhoud klopt, de partijen zijn wie ze zeggen te zijn, en dat de akte op juiste wijze tot stand is gekomen.
Bijvoorbeeld: een hypotheekakte moet altijd een authentieke akte zijn.
Kenmerken: Opgesteld door notaris. Volle bewijskracht: rechters moeten er in principe van uitgaan dat alles klopt. Duidelijker bewijspositie dan bij onderhandse akte.
Kort verschil: Onderhandse akte (geregistreerd): Zelf opgemaakt door partijen <br /> Goedkoper Bewijs moet soms aanvullend geleverd worden Registratie nodig om tegen derden te werken (bijv. pandrecht)
Authentieke akte: Opgemaakt door notaris Duurder Volle bewijskracht Automatisch tegen derde te handhaven
-
Constructie:
Jouw situatie kort: A heeft schulden bij B (de bank) én bij C (andere schuldeiser). B heeft een pandrecht op een goed van A. B wordt daarnaast borg voor de schuld van A aan C, maar alleen voor maximaal de overwaarde na verkoop van het goed waarop B pandrecht heeft. Wat betekent "maximaal de hoogte van de overwaarde na executie"?
"Overwaarde" betekent: het bedrag dat overblijft nádat het pandrecht is uitgeoefend (dus nadat het onderpand is verkocht en de schuld aan B is betaald).
Concreet voorbeeld: Stel, het goed (bijv. een machine) is bij verkoop €100.000 waard. A's schuld aan bank B (die een pandrecht heeft) is €70.000. B verkoopt de machine en haalt €100.000 op. Eerst betaalt B zichzelf: €70.000. Dan blijft er €30.000 over → dat is de overwaarde. In jouw situatie:
B heeft zich borg gesteld voor de schuld van A aan C tot maximaal die €30.000 overwaarde. Dus C kan B maximaal voor €30.000 aanspreken (en niet voor méér).
Waarom is dit belangrijk? B wil niet méér risico lopen dan de waarde die hij veilig kan stellen uit zijn eigen pandrecht. B gebruikt zijn pandrecht om zichzelf te beschermen:
➔ eerst haalt hij zijn eigen geld binnen via het pandrecht (de hoofdschuld),
➔ en alleen uit het restant moet hij als borg eventueel betalen aan C. Daarna kan B weer regres nemen op A als hij voor A betaalt.
Hele simpele samenvatting: "Maximale hoogte van de overwaarde na executie" = het bedrag dat overblijft voor B nádat hij zichzelf via het pandrecht heeft voldaan.
B zit hier echt twee keer sterk:
-
Eerste voordeel: ✅ B heeft pandrecht → B krijgt voorrang bij verkoop van het goed. ➔ Eerst zichzelf volledig betalen vóór andere schuldeisers iets krijgen.
-
Tweede voordeel: ✅ B stelt zich pas borg tot maximaal de overwaarde → hij loopt beperkt risico als borg. ➔ Hij hoeft alleen te betalen wat er na zijn eigen betaling eventueel nog "over" is.
Kort gezegd: Eerst pakt B zoveel mogelijk terug via zijn pandrecht, dan beperkt B zijn borgstelling slim tot de overwaarde, en als hij toch iets moet betalen, kan hij weer regres nemen op A!
Dus: B beschermt zichzelf dubbel — via zijn pandrecht én via een slimme, gelimiteerde borgstelling.
-
-
Coulante
Coulante fiscus verlengt kunstmatig slechtlopende bedrijven De fiscus is vaak coulant: ze geven uitstel van betaling, sluiten betalingsregelingen, en leggen niet meteen beslag. Dat kan ertoe leiden dat bedrijven die eigenlijk niet levensvatbaar zijn, kunstmatig in leven worden gehouden. ➔ Hierdoor lopen ándere schuldeisers risico, want ondertussen lopen de schulden (inclusief belastingachterstand) verder op. Om dat risico te compenseren, heeft de fiscus dus een sterk voorrecht: zodra ze ingrijpen (bijvoorbeeld met beslag), mogen zij hun vorderingen als eerste innen, ondanks hun coulante houding.
Kort samengevat: De fiscus heeft een sterk voorrecht omdat ze geld ophalen voor het algemeen belang en daarmee de continuïteit van de staat veiligstellen. Tegelijk zijn ze vaak coulant, wat risico’s oplevert, en daarom wordt dat goedgemaakt met een sterke positie bij beslag of faillissement.
Het coulant zijn is inderdaad in de praktijk een nadeel, zowel voor de fiscus als voor andere schuldeisers.
Even heel helder uitgelegd:
De fiscus stelt betaling uit of treedt niet meteen hard op → bedrijven kunnen blijven draaien, ook als ze financieel eigenlijk al "ziek" zijn. Tijdens die tijd kunnen andere schuldeisers (bijvoorbeeld leveranciers, banken) gewoon blijven leveren of geld uitlenen, zonder te weten hoe slecht het bedrijf er echt voor staat. Uiteindelijk, als het bedrijf alsnog omvalt, is er vaak veel minder te halen — schuldeisers krijgen (bijna) niks meer. Daarom heeft de fiscus dat sterke voorrecht gekregen: om te voorkomen dat hun coulance henzelf én andere schuldeisers nog verder benadeelt.
Dus ja: de coulance is een nadeel → en het sterke voorrecht is de compensatie.
-
publieke
De vorderingen van de fiscus (zoals belastingen en heffingen) zijn publieke vorderingen: ze zijn van iedereen. Als burgers en bedrijven hun belastingen niet betalen, komt er minder geld binnen voor de overheid. Minder inkomsten = minder geld voor scholen, zorg, politie, infrastructuur, enzovoorts. ➔ Belastinginkomsten zijn dus essentieel voor de werking en de continuïteit van de staat. Daarom heeft de fiscus een sterk voorrecht: zij mogen vóórgaan boven andere schuldeisers, om te garanderen dat publieke belangen niet in gevaar komen.
-
preferente
Wat bedoelt die zin? Buiten faillissement heb je een bepaalde rangorde tussen schuldeisers: Sommige schuldeisers hebben voorrechten (zoals fiscus, loonvorderingen van werknemers, pandhouders).
Andere schuldeisers zijn gewoon (concurrente schuldeisers). Als er géén speciale regeling of oplossing is binnen faillissement (bijvoorbeeld over hoe bepaalde vorderingen moeten worden behandeld), dan blijft gewoon de rangorde gelden zoals die ook buiten faillissement zou gelden.
Ook als er niet genoeg geld is, houdt men dus die gewone voorrang aan.
En dan die laatste zin: Dus als een preferente vordering bestond, dan wordt dit een preferente boedelvordering. Preferente vordering buiten faillissement: bijvoorbeeld de belastingdienst heeft voorrang bij belastingvorderingen. In faillissement wordt diezelfde vordering een preferente boedelvordering, wat betekent dat deze schuldeiser boven gewone schuldeisers uitbetaald wordt, en soms zelfs boven sommige andere boedelvorderingen.
(Let op: soms wordt het niet letterlijk een "boedelvordering" maar blijft het een voorrangspositie bij de uitdeling van de faillissementsboedel — dat nuanceert iets, maar jouw uitleg klopt in de kern.)
In simpele stappen: Er is een preferente vordering vóór faillissement (bijvoorbeeld loon, belasting).
Faillissement treedt in. Als er geen aparte regeling is, dan behoudt die vordering zijn preferente status binnen het faillissement. Dus hij moet vooraf worden voldaan, vóór de gewone (concurrente) schuldeisers.
Heel kort samengevat: De bestaande voorrangsregels blijven gelden in faillissement, tenzij de wet iets anders bepaalt.
- Voor faillissement: Je hebt schuldeisers die een preferente vordering hebben. (Bijvoorbeeld: belastingdienst (voor belasting), werknemers (voor loon), etc.) Dat betekent: als de schuldenaar betaalt of wordt uitgewonnen, krijgen zij eerder betaald dan gewone schuldeisers.
- Na faillissement: Sommige preferente vorderingen blijven gewoon preferent, maar worden géén boedelvordering. Alleen specifieke vorderingen (zoals het loon van de curator, huurtermijnen na faillissement, belasting over boedelopbrengst, etc.) worden echte boedelvorderingen. Dus: 🔹 Een preferente vordering vóór faillissement blijft in faillissement gewoon een preferente vordering in de uitdeling (bij de paritas creditorum, gelijke behandeling schuldeisers met inachtneming van voorrang).
🔹 Alleen als de wet of bijzondere omstandigheden dat zeggen, kan een vordering veranderen in een preferente boedelvordering.
Bijvoorbeeld:
Als een werknemer vóór faillissement loon tegoed had → preferente vordering op de boedel (bij de uitdeling). Maar als loon ná faillissement doorloopt (curator laat werknemer doorwerken), dan krijgt die werknemer een boedelvordering.
Kort antwoord op jouw vraag: ❌ Niet elke preferente vordering vóór faillissement wordt automatisch een preferente boedelvordering na faillissement.
✅ De voorrang blijft wél bestaan, tenzij de wet zegt dat het een boedelvordering wordt.
Ezelsbruggetje: Boedelvorderingen gaan vóór alle andere schulden (ook vóór preferente schuldeisers).
Preferente schuldeisers komen pas daarna, vóór de gewone concurrente schuldeisers.
-
omslag
In gewone taal zegt deze passage:
Algemene faillissementskosten (zoals kosten van de curator, administratie, veilingkosten, etc.) worden verdeeld ("omgeslagen") over de hele boedel — dus over alle bezittingen van het failliete bedrijf of persoon.
Maar: er zijn bepaalde stukken van de boedel waarover die kosten niet verhaald worden:
Dat geldt voor goederen die verkocht zijn waarbij de opbrengst rechtstreeks toekomt aan: Pandhouders (denk aan banken met pandrecht op voorraden of machines), Hypotheekhouders (denk aan banken met hypotheek op onroerend goed), Schuldeisers met een retentierecht (iemand die iets mag vasthouden tot betaling, bv. een garagehouder die je auto vasthoudt tot je betaalt), Beperkt gerechtigden (zoals vruchtgebruikers), Huurders of pachters die hun rechten verloren hebben door de verkoop (executie).
Echter: als bij zo'n verkoop (executie) geld naar de boedel vloeit voor een schuldeiser die nóg een hogere rang heeft dan die pandhouder, hypotheekhouder, etc., dan wordt dat deel wel belast met algemene faillissementskosten.
In het kort: Normaal gesproken worden de algemene kosten over alles verdeeld. Maar opbrengsten die rechtstreeks toekomen aan pandhouders, hypotheekhouders, etc. blijven buiten schot (de curator mag daar niet zomaar zijn kosten op verhalen).
Behalve als een schuldeiser met een hogere voorrang iets ontvangt uit zo'n opbrengst: dan moeten daarover wél faillissementskosten worden betaald.
-
-
viewer.athenadocs.nl viewer.athenadocs.nl
-
Essentie
De situatie: DLL FS en DLL Factoring hebben A en B geld geleend en daarbij zekerheden gekregen: Pandrecht op transportmiddelen. Pandrecht op vorderingen op derden. Er is ook een overwaarde-arrangement gemaakt tussen alle partijen om zekerheden te delen. Daarna gaat het om de vraag: wat gebeurt er als A of B failliet gaat? Kan DLL zich dan nog op die pandrechten verhalen?
De rechtsvragen: 1. → Mag een pandhouder (DLL) in het faillissement van A verhaal nemen op de pandrechten voor vorderingen die pas ná de faillietverklaring zijn ontstaan? → En is het nodig dat die vorderingen voortkomen uit een rechtsverhouding die vóór het faillissement al bestond?
Antwoord: Ja, DLL mag zich op die pandrechten verhalen ook voor vorderingen die ná faillissement ontstaan, maar alleen als de rechtsverhouding waaruit die vordering voortkomt al vóór het faillissement bestond. Dus: niet elke nieuwe vordering is goed; er moet al vóór faillissement een connectie zijn (bijvoorbeeld een lopende overeenkomst of verplichting).
2. → Is de verhouding hoofdschuldenaar-borg (bij borgtocht) zo’n rechtsverhouding? → Of moet er nog meer zijn, bijvoorbeeld instemming van de hoofdschuldenaar?
Antwoord: Nee, de gewone borgtochtverhouding is niet genoeg. Pas als de hoofdschuldenaar zelf partij is bij de borgtocht óf ermee heeft ingestemd (bijvoorbeeld in een regeling zoals het overwaarde-arrangement), is er wél een voldoende ‘oude’ rechtsverhouding.
De belangrijke rechtsregels die je moet onthouden: Een pandhouder kan zich tijdens het faillissement verhalen op eerder gevestigde pandrechten voor een vordering die ná faillissement ontstaat, mits die vordering voortvloeit uit een vóór faillissement bestaande rechtsverhouding. De gewone verhouding hoofdschuldenaar-borg is niet zo’n voldoende rechtsverhouding. Alleen als de hoofdschuldenaar partij was bij de borgtocht of heeft ingestemd met de borgtocht/regeling, is er wél een relevante rechtsverhouding.
Kort in gewone taal: → Pandrechten blijven sterk, zelfs als de vordering pas ná faillissement ontstaat, maar je moet vóór het faillissement al "iets" hebben geregeld met elkaar. → Borgtochten zijn tricky: alleen als de hoofdschuldenaar écht betrokken was bij de borgtocht (bijvoorbeeld door mee te tekenen), telt dat mee.
Hoofdschuldenaar = degene die de oorspronkelijke schuld heeft (hij moet de schuld in principe gewoon zelf betalen). Borg = iemand die zich verbindt om te betalen als de hoofdschuldenaar niet betaalt. De hoofdschuldenaar hoeft niet per se toestemming te geven voor het ontstaan van de borgtocht — een borgtocht kan in principe zonder zijn instemming worden afgesproken tussen de borg en de schuldeiser.
MAAR: Als je wilt dat de hoofdschuldenaar via zijn eigen rechtsverhouding betrokken is (zoals belangrijk was in jouw eerdere vraag over het pandrecht in faillissement), dan moet de hoofdschuldenaar wél partij zijn bij de borgtocht of ermee hebben ingestemd. Anders is er alleen een rechtsverhouding tussen de borg en de schuldeiser, niet tussen de hoofdschuldenaar en de schuldeiser over die borgtocht.
Kort: Voor borgtocht zelf → geen toestemming nodig. Voor relevante rechtsverhouding bij faillissement → hoofdschuldenaar moet wél partij zijn of instemmen.
-
Rechtsregel
Situatie:
Koot Beheer BV verhuurde een bedrijfsruimte aan een vennootschap. Die vennootschap is failliet gegaan. Tideman, de curator, heeft de huurovereenkomst opgezegd. Toen het pand werd opgeleverd, was er voor €24.000 schade. Koot Beheer wilde dat bedrag van de boedel krijgen en noemde het een boedelschuld.
De kantonrechter wees dit af. Wat is hier precies de discussie?
De vraag is: Is die schadevergoeding een boedelschuld, of is het gewoon een ‘gewone’ schuld die je als verhuurder moet indienen bij de curator (een zogeheten concurrente vordering)?
De argumenten: Koot Beheer BV zei: "De schade is door de curator veroorzaakt, want hij heeft de huurovereenkomst beëindigd. Dus moet het een boedelschuld zijn."
De curator (en de kantonrechter) zeiden: "Nee, de verplichting om het pand in goede staat op te leveren bestond al tijdens de huur. Het is niet iets wat pas door de opzegging is ontstaan."
De kern van de uitspraak (rechtsregel): Alleen omdat een curator een huurovereenkomst opzegt, betekent niet dat elke schadeclaim die daarna ontstaat een boedelschuld is.
De hoofdregel in het faillissementsrecht is: als de curator géén uitvoering geeft aan bestaande overeenkomsten, dan houdt de wederpartij (hier: Koot Beheer) alleen een concurrente vordering over.
Een boedelschuld ontstaat alleen in uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld als de curator zélf tijdens faillissement nieuwe verplichtingen aangaat.
Hier was de schadevergoeding een verplichting die voortkwam uit de bestaande huurovereenkomst. De huurder was al vóór faillissement verplicht om schade te herstellen. Dus geen boedelschuld, maar een concurrente vordering.
Kort samengevat: → De schadevergoeding die een verhuurder eist bij beëindiging van de huur is géén boedelschuld, als de verplichting om schade te herstellen al voortvloeide uit de huurovereenkomst vóór het faillissement. → Koot Beheer moet dus als gewone schuldeiser aansluiten, zonder voorrang.
Boedelschulden zijn schulden die tijdens het faillissement ontstaan, door toedoen van de curator of door beheer van de boedel (bijvoorbeeld als de curator een nieuw contract aangaat of schade veroorzaakt door eigen handelen).
Concurrente schulden zijn oude schulden die al bestonden vóór het faillissement.
In dit geval: De plicht om het gehuurde netjes op te leveren (of schade te vergoeden) stond al in de huurovereenkomst, dus die verplichting bestond al voor het faillissement.
De schadevergoedingsplicht is dus geen nieuwe schuld die tijdens het faillissement is ontstaan.
Dus géén boedelschuld, maar gewoon een concurrente vordering die Koot Beheer moet indienen in het faillissement, net als alle andere gewone schuldeisers.
-
mededeling
Mulder is de curator van het failliete bedrijf CT B.V.. Een curator behartigt de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en beheert de failliete boedel.
CT B.V. had haar bestaande én toekomstige vorderingen (bijvoorbeeld facturen op klanten) verpand aan CLBN. Dit betekent dat CLBN zekerheidsrechten had: als CT haar schulden niet zou betalen, kon CLBN zich verhalen op deze vorderingen.
Na het faillissement heeft CLBN haar pandrecht meegedeeld aan de debiteuren van CT. Dat is nodig om het pandrecht "tegenwerpelijk" te maken: de klanten moeten weten dat ze hun schuld niet zomaar aan CT mogen betalen, maar rekening moeten houden met CLBN.
Er ontstaat een geschil tussen Mulder en CLBN over vorderingen die al betaald waren vóórdat CLBN haar pandrecht had meegedeeld.
Mulder stelt: als de vordering vóór de mededeling al is betaald, dan is die vordering "verdwenen" (voldaan) en kan er dus ook geen pandrecht meer op bestaan. Het pandrecht zou dan volgens hem vervallen zijn.
Kort gezegd: Mulder zegt eigenlijk: “Je kan geen pandrecht meer hebben op een vordering die al is betaald vóórdat je het pandrecht kenbaar hebt gemaakt.”
In deze situatie zijn de vorderingen betaald aan CT B.V. — dus aan de failliete partij zelf — vóór dat CLBN haar pandrecht had meegedeeld aan de klanten (de debiteuren).
De debiteuren wisten toen nog niet dat ze eigenlijk met CLBN te maken hadden vanwege het pandrecht. Daarom betaalden ze gewoon netjes aan CT, zoals ze altijd deden.
-
gelieerde
Als het gaat om gelieerde partijen (bijv. groepsmaatschappijen, aandeelhouders, moeder- en dochterbedrijven) en er is sprake van borgstelling of zekerheden binnen concernverband, dan wordt het overwaarde-arrangement extra interessant — en ook juridisch gevoeliger. Let’s break it down:
🔹 Situatie: gelieerde partijen Stel:
Holding A is 100% aandeelhouder van Werkmaatschappij B. B heeft een lening bij de bank, met pand/hypotheek op haar activa. A staat borg voor die lening (of verstrekt zelf een lening aan B). 🔸 Als A betaalt voor B (bijv. als borg): Dan ontstaat er een regresvordering van A op B. Maar B is failliet of arm. Wat dan?
De bank heeft zekerheden op activa van B. A heeft geen zekerheden en dus alleen een “lege” regresvordering. Zonder overwaarde‑regeling krijgt A (de holding) niets terug. 💡 Met een overwaarde‑arrangement had A wél kunnen meedelen in de zekerheden van de bank en een deel van haar betaling kunnen terughalen
-
overwaarde
Onthoud dat wij het specifiek hebben over banken.
Het overwaarde-arrangement is een constructie die vaak wordt gebruikt bij borgtocht, zekerheden en bijvoorbeeld in het faillissementsrecht. Het draait om de verdeling van waarde van zekerheden tussen de hoofdschuldenaar en een borg (of andere medeschuldenaar)
🔹 Wat is het overwaarde-arrangement? Het overwaarde-arrangement is een afspraak of regeling waarbij een borg (of medeschuldenaar) mag meedelen in de overwaarde van zekerheden (zoals hypotheken of pandrechten) die de schuldeiser heeft op goederen van de hoofdschuldenaar.
➡️ Overwaarde = de waarde van de zekerheid min de vordering van de schuldeiser.
🔹 Waarom is dit nodig? Stel: Een schuldeiser heeft een hypotheek op een pand van de hoofdschuldenaar. Dat pand is veel meer waard dan de schuld. De borg betaalt de schuld af aan de schuldeiser. Zonder overwaarde‑regeling krijgt de borg géén deel van die extra waarde terug. 🧠 Dat voelt oneerlijk: de borg betaalt de schuld, maar de schuldeiser profiteert van een waardevolle zekerheid. ➡️ Daarom mag de borg soms meedelen in de overwaarde van de zekerheden.
🔹 Zonder overwaarde-arrangement? Dan: Heeft de borg geen toegang tot de zekerheden van de schuldeiser. Moet hij als een gewone, “concurrente” schuldeiser aanschuiven. Kan hij weinig tot niets terugkrijgen, zeker bij faillissement.
Kort gezegd: Het overwaarde-arrangement beschermt de borg: Als hij betaalt voor de schuldenaar, mag hij meeliften op de zekerheden die de schuldeiser had, en dus meedelen in de overwaarde.
Waarom is het zo riskant zonder overwaarde-arrangement? Als je als borg wel betaalt, maar geen toegang hebt tot zekerheden (zoals hypotheken, pandrechten of beslag):
Sta je bij regres achteraan in de rij (als concurrente schuldeiser).
Krijg je vaak niets of weinig terug, vooral bij faillissement. Terwijl de schuldeiser (bank bijvoorbeeld) zijn geld wel netjes heeft gekregen — dankzij jou!
-
bodemzaken
Een bodemzaak is onder andere een roerende zaak die zich op de bodem van een belastingschuldige bevindt en en dient voor gebruik en stoffering.
-
voordeel
Waar gaat het over? Het gaat over het voorrecht van de fiscus (de Belastingdienst) bij faillissementen. De fiscus heeft vaak een voorrangspositie: zij mogen eerder hun geld krijgen dan andere schuldeisers (zoals leveranciers of kleine ondernemers).
Maar daar is kritiek op – en dat is wat hier wordt bedoeld.
De zin uitgelegd: “Tegen de bevoorrechte positie van de fiscus wordt aangevoerd...” → Sommige mensen vinden het niet eerlijk dat de fiscus zo'n voorkeurspositie heeft. “...dat het marginaal nut van het voorrecht voor de fiscus...” → Het extra voordeel dat de fiscus krijgt door deze voorrangspositie (dat is het 'marginaal nut'), is maar klein. “...niet opweegt tegen het voordeel van de gewone schuldeisers.” → Als die voorrangspositie zou worden afgeschaft, dan zouden gewone schuldeisers (zoals kleine bedrijven of leveranciers) meer geld terugkrijgen bij faillissementen – en dat zou maatschappelijk nuttiger zijn dan dat kleine extraatje voor de fiscus. Simpele samenvatting: Critici zeggen:
“De fiscus haalt maar een klein beetje extra voordeel uit zijn voorrang, maar dat gaat ten koste van alle andere schuldeisers. Het zou eerlijker en beter zijn om die voorrang af te schaffen.”
-
om te slaan
Het betekent dat de kosten van het faillissement (zoals de kosten van de curator, de kosten van de boedel, etc.) worden verdeeld ("omgeslagen") over de schuldeisers proportioneel — dus iedereen "draagt" een stukje van die kosten.
Maar let op: dit gebeurt nádat de boedelschulden zijn betaald.
Er komt geld binnen in de boedel, bijvoorbeeld door verkoop van bezittingen. Uit dat geld wordt eerst het volgende betaald: Alle boedelschulden (bijv. loon curator, noodzakelijke kosten, bepaalde belastingvorderingen) Daarna blijft er een restbedrag over: dat heet de voor uitdeling beschikbare opbrengst. Over dat restbedrag worden de algemene faillissementskosten omgeslagen, oftewel: die kosten worden in mindering gebracht op wat de schuldeisers kunnen krijgen. Wat dan nog overblijft, wordt naar rato verdeeld onder de concurrente (en preferente) schuldeisers. Dit heet het uitkeringspercentage.
De algemene faillissementskosten worden omgeslagen over de voor uitdeling beschikbare opbrengst” betekent dat deze kosten worden afgetrokken van het bedrag dat nog beschikbaar is voor de schuldeisers, waarna het resterende bedrag evenredig wordt verdeeld over hun vorderingen.
De schuldeisers (indirect) “betalen mee” aan de algemene faillissementskosten, omdat die kosten worden afgetrokken van de opbrengst voordat er aan hen wordt uitgekeerd. Dus: hoe hoger de faillissementskosten, hoe minder zij uiteindelijk krijgen.
-
niet-verifieerbare
Een niet-verifieerbare vordering is een vordering die niet op de lijst van te verificeren schulden wordt geplaatst, en dus niet wordt meegenomen in de verdeling van het faillissementsvermogen.
-
verificatie
Verificatie is het proces waarbij wordt vastgesteld welke schulden erkend worden in het faillissement — oftewel: welke schuldeisers hebben een geldige vordering, en hoeveel precies?
-
bestaande rechtsverhouding
Voorbeeld: Loon van een werknemer ná faillissement Een werknemer is op het moment van faillietverklaring al in dienst bij de werkgever (de failliet verklaarde schuldenaar). De curator besluit de werknemer nog één week in dienst te houden, om bijv. te helpen met het afhandelen van administratie. Na die week ontslaat de curator de werknemer op grond van art. 40 Fw. De werknemer krijgt loon over die laatste week ná faillissement.
⚖️ Wat gebeurt er met dat loon? Normaal gesproken geldt: schulden die na faillietverklaring ontstaan, doen niet mee in het faillissement.
➡️ Maar hier geldt een uitzondering, omdat: De arbeidsrelatie al bestond vóór het faillissement (dus: een bestaande rechtsverhouding), én De curator houdt de werknemer expliciet nog even in dienst, dus hij kiest ervoor om prestaties te laten verrichten ten behoeve van de boedel.
➡️ In zo’n geval zegt men: deze schuld (het loon) is ontstaan ná faillissement, maar ze is zo nauw verbonden met een bestaande rechtsverhouding, én met de boedelafwikkeling, dat ze tóch meedoet in de vereffening — en dan meestal zelfs als boedelschuld, dus met voorrang.
-
-
viewer.athenadocs.nl viewer.athenadocs.nl
-
malafide
onbetrouwbaar
-