- Oct 2024
-
viewer.athenadocs.nl viewer.athenadocs.nl
-
elf-deception may be used as a useful indicator of rehabilitation process and potential recovery over treatment course. IM, as a conscious tendency to fake good, seems to be a deceptive dynamic to take into account for adjusting drug users’ socially desirable responding. EM should be considered to better understand the nature of the deceptive dynamics enacted by drug addicts.
Zeker, hier is de toelichting:
Zelfmisleiding kan nuttig zijn om de voortgang in het herstelproces en de kans op herstel gedurende de behandeling te volgen. Het geeft inzicht in hoe iemand met een verslaving zichzelf en zijn situatie ziet, en kan helpen bepalen hoe realistisch of optimistisch ze over hun eigen herstel zijn.
Impression Management (IM), ofwel de bewuste neiging om zichzelf in een positiever daglicht te stellen, is een misleidend gedrag waarmee rekening moet worden gehouden. IM kan ervoor zorgen dat verslaafden sociaal wenselijke antwoorden geven, bijvoorbeeld door hun problemen te bagatelliseren. Het is belangrijk dit te herkennen en in te calculeren bij het evalueren van hun herstel.
Emotionele manipulatie (EM) moet ook in overweging worden genomen om de aard van de misleidende dynamieken bij verslaving beter te begrijpen. EM geeft inzicht in hoe verslaafden anderen emotioneel proberen te beïnvloeden om hun situatie of gedrag te rechtvaardigen. Dit helpt zorgverleners de complexe sociale en emotionele strategieën te begrijpen die sommige verslaafden gebruiken in hun interacties en herstel.
-
Another interaction effect is that of self-deception on worse or better mental health outcomes in individuals with high or low EM. The self-deception seems to feature two deceptive patterns: appearing as a victim of addiction by highlighting emotional and mental negative impacts and the strategy to enhance self-esteem and adjustment by overestimating mental well-being. In this regard, individuals with high self-deception may not adopt solutions or wait for solutions to come from elsewhere, what results in negative effects on treatment success and higher risk for relapse. This is particularly enhanced for those higher in EM
Zeker! Hier is de toelichting:
Zelfmisleiding heeft invloed op hoe mensen hun mentale gezondheid ervaren, afhankelijk van hun niveau van emotionele manipulatie (EM). Bij mensen met hoge EM en zelfmisleiding zien we twee soorten misleidende patronen:
-
Zichzelf als slachtoffer presenteren: Deze mensen benadrukken vooral de emotionele en mentale negatieve gevolgen van hun verslaving, waardoor ze anderen (en misschien zichzelf) laten zien dat ze lijden onder hun verslaving. Dit kan een manier zijn om sympathie of hulp te krijgen zonder daadwerkelijk stappen te ondernemen om hun situatie te verbeteren.
-
Het overdrijven van hun mentale welzijn: In plaats van de negatieve aspecten te benadrukken, kunnen ze hun geestelijke gezondheid juist te positief inschatten om hun zelfbeeld te beschermen. Ze doen dit om hun zelfvertrouwen op te bouwen en zich beter aan te passen, ook al is hun situatie in werkelijkheid niet zo positief.
Bij mensen met hoge zelfmisleiding en EM kan dit leiden tot passiviteit in hun herstel. Ze kunnen ervoor kiezen om zelf geen oplossingen te zoeken en wachten tot de hulp van buitenaf komt. Dit heeft negatieve gevolgen voor hun behandelsucces en vergroot het risico op terugval, vooral bij degenen met een hoog niveau van emotionele manipulatie.
-
-
Higher IM is associated with greater internal control beliefs and better reported mental health. This is in line with earlier findings suggesting that IM represents a way to foster internal control beliefs and underestimate mental health issues. Another reason why EM is found to be associated with better mental health is because manipulative intent is intertwined with sociopathic traits, such as emotional detachment and narcissistic defenses.
Mensen die zichzelf bewust positief proberen voor te doen (IM) hebben vaak het idee dat ze hun leven beter onder controle hebben, inclusief hun mentale gezondheid. Ze presenteren zichzelf doelbewust op een betere manier en proberen negatieve kenmerken te verbergen. Dit gedrag lijkt te helpen om problemen te bagatelliseren en minder open te zijn over hun mentale gezondheid, wat ook kan helpen om de controle te voelen.
-
Higher self-deceptive enhancement (SDE) characterizes participants not reporting the use of secondary substances during their addictive history. This seems in line with the idea that self-deceptive people may be motivated to unconsciously deny the experience of harmful consequences of substance use as the addiction outcomes are difficult to integrate into their positive self-view. This results in them being more likely to misreport behaviors perceived as socially undesirable and stigmatized with regard to their drug addiction history. Besides, results indicate that self-deception tends to decrease over the course of treatment.
Bij mensen met een verslaving die geen andere drugs of middelen dan hun hoofddrug noemen, lijkt zelfmisleiding een grotere rol te spelen. Zelfmisleiding houdt in dat ze zichzelf wijsmaken dat hun verslaving minder erg is dan het daadwerkelijk is. Ze doen dit onbewust, omdat het idee van de schade die hun verslaving veroorzaakt, niet past bij hun positieve zelfbeeld. Door zichzelf in bescherming te nemen met deze zelfmisleiding, vermijden ze het onder ogen zien van de problemen en gevaren van hun verslaving.
Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat iemand die alleen zijn hoofdmiddel (zoals alcohol) noemt, zichzelf overtuigt dat het allemaal "niet zo erg is" en dat het "niet echt een probleem" is. Ze vertellen zichzelf dat ze het onder controle hebben, ook al heeft de verslaving wel degelijk negatieve gevolgen voor hun leven en gezondheid.
-
EM seems to feature participants who use drugs before the legal age of 18, therefore suggesting that substance abuse and its onset could be connected with more deviant and antisocial tendencies.
Zeker! Ik zal punten 1 en 3 nog eenvoudiger uitleggen:
Punt 1: Zelfmisleiding en het ontkennen van problemen
Bij mensen met een verslaving die geen andere drugs of middelen dan hun hoofddrug noemen, lijkt zelfmisleiding een grotere rol te spelen. Zelfmisleiding houdt in dat ze zichzelf wijsmaken dat hun verslaving minder erg is dan het daadwerkelijk is. Ze doen dit onbewust, omdat het idee van de schade die hun verslaving veroorzaakt, niet past bij hun positieve zelfbeeld. Door zichzelf in bescherming te nemen met deze zelfmisleiding, vermijden ze het onder ogen zien van de problemen en gevaren van hun verslaving.
Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat iemand die alleen zijn hoofdmiddel (zoals alcohol) noemt, zichzelf overtuigt dat het allemaal "niet zo erg is" en dat het "niet echt een probleem" is. Ze vertellen zichzelf dat ze het onder controle hebben, ook al heeft de verslaving wel degelijk negatieve gevolgen voor hun leven en gezondheid.
Punt 3: Emotionele manipulatie bij jonge gebruikers
Bij mensen die al op jonge leeftijd (voor hun 18e) met drugs begonnen, komt vaak emotionele manipulatie (EM) voor. Dit betekent dat ze bewust emoties gebruiken om anderen te beïnvloeden. Ze doen bijvoorbeeld alsof ze zich slechter voelen dan ze eigenlijk doen, of ze spelen slachtoffer om medelijden te wekken. Dit kan een manier zijn om verantwoordelijkheid te vermijden of om anderen zo ver te krijgen om hen te helpen of hun gedrag goed te keuren.
Vaak hangt dit gedrag samen met antisociale kenmerken, zoals de neiging om zich niet veel aan te trekken van regels of van wat anderen vinden. Ze proberen dus met manipulatieve middelen hun zin te krijgen, in plaats van hun problemen openlijk en eerlijk te delen. Dit kan ook te maken hebben met hun verslaving, omdat ze geleerd hebben emoties in te zetten om anderen te overtuigen dat ze hulp of speciale behandeling nodig hebben.
-
Week 6
Artikel vertaald:
Caputo (2019) – Bedrieglijke dynamieken bij drugsverslaving en hun rol in controle-overtuigingen en gezondheidsscores: een studie over mensen met een middelenstoornis in behandeling
Er is sterke consensus over de aanwezigheid van misleiding bij mensen met een middelenstoornis. Drugsverslaving wordt vaak gezien als een stoornis die gepaard gaat met zelfmisleiding, ontkenning, verwarring en oneerlijkheid. De bedrieglijke gedragingen kunnen worden verklaard door het verlangen de illusie van controle over hun afhankelijkheid te behouden en het probleem te ontkennen om de realiteit te vermijden. Dit leidt tot liegen tegen zichzelf, hun dierbaren en zorgverleners. Twee soorten misleiding zijn onderzocht:
- Impression Management (IM): De neiging om zichzelf opzettelijk positief te presenteren, om in de ogen van anderen goed over te komen.
- Zelfmisleiding: De onbewuste neiging om zichzelf overdreven positief te zien.
IM houdt in dat iemand andermans perceptie vrijwillig manipuleert om sociaal ongeaccepteerd gedrag te ontkennen. Zelfmisleiding is geen bewuste manipulatie, omdat de persoon gelooft in deze positieve zelfbeschrijvingen. IM is geassocieerd met de ernst van middelengebruik; gebruikers minimaliseren hun problemen door onaantrekkelijk gedrag te downplayen en proberen een functioneel imago te behouden. Vanwege stigmatisering proberen ze controle te houden over hoe ze worden gezien om een positieve identiteit te herstellen. IM leidt tot het onderrapporteren van middelengebruik en het verkeerd rapporteren van sociaal ongewenst gedrag. Zelfmisleiding kan een manier zijn om schadelijke gevolgen van middelengebruik te ontkennen en een positief zelfbeeld te behouden. Verslaafden tonen minder zelfmisleiding dan niet-gebruikers. Zelfmisleidende personen beoordelen hun verslavingsproblemen positiever, erkennen negatieve effecten minder, wat bijdraagt aan terugval.
Deze twee sociale wenselijkheidsvertekeningen zijn verbonden met meer interne controle-overtuigingen. Mensen die sociaal wenselijke antwoorden geven, rapporteren minder depressieve symptomen en mentale problemen, waardoor ze hun gezondheid overschatten. Emotionele manipulatie (EM) probeert anderen emotioneel te beïnvloeden. Manipulatie is een fundamenteel onderdeel van misleiding om eigen doelen te bereiken. Veelvoorkomende manipulatietactieken zijn: loze beloftes, slachtoffer spelen, verantwoordelijkheid ontlopen, anderen schuldig laten voelen en dreigen met zelfbeschadiging.
Achtergrond en doel van het onderzoek<br /> Het gebrek aan eerder onderzoek naar IM, zelfmisleiding en EM beperkt het begrip van hun rol in een ecologisch kader van verslaving. Deze misleidende gedragingen worden zelden onderzocht bij verslavingspopulaties, vooral wat betreft hun invloed op het herstelproces. Dit onderzoek analyseert bedrieglijke dynamieken in een Italiaanse verslavingspopulatie binnen een rehabilitatieprogramma. In therapeutische gemeenschappen ligt de nadruk op een drugsvrije omgeving, verantwoordelijkheid en respect voor normen en waarden voor re-integratie.
Methode<br /> Deelnemers waren gediagnosticeerd met een middelenstoornis en volgden een rehabilitatieprogramma. De meeste deelnemers waren mannen met een gemiddelde leeftijd van 36,54 jaar.
Discussie<br /> Mensen die geen secundaire middelengebruik rapporteren, vertonen hogere zelfmisleiding. Dit wijst erop dat zelfmisleiding een manier kan zijn om de schadelijke gevolgen van verslaving onbewust te ontkennen. Resultaten tonen ook dat zelfmisleiding in de loop van de behandeling afneemt. EM kenmerkt vaak deelnemers die al voor hun 18e drugs gebruikten, wat wijst op mogelijk antisociaal gedrag. Hogere IM is verbonden met sterkere interne controle-overtuigingen en beter gerapporteerde mentale gezondheid. Dit kan duiden op het gebruik van IM om mentale problemen te minimaliseren. EM kan samenhangen met betere mentale gezondheid door narcistische en sociopathische trekken zoals emotionele afstand.
Zelfmisleiding heeft geen directe invloed op controle-overtuigingen of gezondheidsscores. Dit wijst erop dat zelfmisleiding een lage sociale wenselijkheidsvertekening vormt in welzijnsrapportages. Het effect van IM op controle-overtuigingen is het grootst bij hoge zelfmisleiders. IM heeft een wisselend effect op fysieke gezondheid, afhankelijk van EM-niveau, waarbij sommigen proberen verslavingsproblemen te verbergen en anderen juist fysieke beperkingen benadrukken om het middelengebruik sociaal acceptabeler te maken. Zelfmisleiding vertoont twee patronen: het slachtoffer spelen van verslaving door emotionele en mentale problemen te benadrukken, en zelfvertrouwen versterken door mentale gezondheid te overdrijven. Mensen met hoge zelfmisleiding wachten vaak op externe oplossingen, wat negatieve effecten op het behandelsucces en hogere terugvalrisico’s veroorzaakt, vooral bij hoge EM.
Beperkingen van dit onderzoek<br /> - Vrijwillige deelname beperkt causale verklaringen over de verbanden tussen onderzochte variabelen. - Kleine steekproefomvang kan Type I-foutpercentages verhogen. - Gebruikte metingen zijn niet specifiek voor verslavingspopulaties ontwikkeld en mogelijk minder gevoelig.
Conclusie<br /> Zelfmisleiding kan een nuttige indicator zijn voor het herstelproces. IM, als bewuste neiging om goed over te komen, is belangrijk om sociaal wenselijke antwoorden bij drugsgebruikers te begrijpen. EM zou moeten worden beschouwd om de aard van de misleidende dynamieken bij verslaving beter te begrijpen.
-
School
Vanaf hier tot eind hoofdstuk vertaald:
School De mogelijke rol van schoolgerelateerde factoren bij het veroorzaken van ongeloofwaardige uitingen bij pediatrische patiënten moet routinematig worden overwogen. Schoolweigering kan voortkomen uit verschillende motivaties: het vermijden van negatieve emoties veroorzaakt door schoolprikkels; het vermijden van ongemakkelijke sociale of evaluatieve situaties; het krijgen van aandacht van belangrijke anderen; of het verkrijgen van voordelen buiten school (zoals gamen). Problemen met schoolprestaties, aanpassingsproblemen en vermijding van school kunnen vooral optreden op "stresspunten," zoals de overgang van basisschool naar middelbare school. Bij een ongeloofwaardige presentatie van een pediatrische patiënt moet de mogelijkheid van schoolweigering worden overwogen, vooral als de patiënt zich recentelijk in een nieuwe academische omgeving bevindt en moeite heeft zich aan te passen aan nieuwe academische eisen of klassen.
Sociaal Sociale factoren moeten ook in overweging worden genomen bij het evalueren van ongeloofwaardige prestaties bij kinderen en adolescenten. Sociale factoren kunnen gerelateerd zijn aan psychosociale secundaire voordelen, zoals toenemende positieve aandacht van anderen. Sociale stressfactoren kunnen ook leiden tot pogingen om negatieve gevoelens of situaties te vermijden. Een veelvoorkomende sociale stressfactor die veel kinderen en tieners treft, is pesten.
Sport Er wordt vaak aangenomen dat atleten gemotiveerd zijn om na een blessure of ziekte zo snel mogelijk terug te keren naar hun sport, en dit is waarschijnlijk waar voor de meeste atleten. In sommige gevallen willen jonge atleten echter niet echt terugkeren naar hun sport. Sommigen presenteren zich niet geloofwaardig in de hoop dat een arts hen zal vrijstellen van deelname, in plaats van openlijk aan te geven dat ze niet willen terugkeren na een blessure. De motieven lijken meestal te liggen in angst voor een nieuwe blessure, de verwachting dat ze niet op hun oude niveau kunnen presteren, of externe druk van een ouder, coach of leeftijdsgenoot om deel te nemen aan een sport waarin ze geen interesse meer hebben.
Primair psychologisch (internaliserende stoornissen) Bij de aanwezigheid van ongeloofwaardige presentaties moet ook rekening worden gehouden met eerder of gelijktijdig bestaande psychopathologie. Somatische klachten komen vaak voor bij gezonde kinderen, maar worden problematisch en pathologisch wanneer ze het dagelijks functioneren belemmeren. Verschillende risicofactoren maken kinderen vatbaar voor een diagnose van somatisatie: vrouwelijk geslacht, blootstelling aan trauma en bijkomende internaliserende stoornissen. Bijkomende internaliserende stoornissen zoals angst en depressie worden in verband gebracht met hogere niveaus van somatisatie en slechtere functionele beperkingen. Deze stoornissen worden zelfs geassocieerd met meerdere chronische gezondheidsproblemen en chronische pijnsyndromen. Uit een recente studie onder pediatrische patiënten met mild traumatisch hersenletsel bleek dat ongeloofwaardige testprestaties geassocieerd waren met significant hogere meldingen van postcommotionele symptomen.
Primair psychologisch (conversiestoornis) Hoewel zeldzaam, kunnen conversiestoornissen soms ongeloofwaardige presentaties bij kinderen verklaren. Een conversiestoornis wordt gediagnosticeerd bij de aanwezigheid van één of meer veranderde motorische of sensorische functies die duidelijk niet overeenkomen met deze symptomen. In een Australische studie bleken de drie meest voorkomende vormen van conversiestoornis bij kinderen en tieners zwakte, ataxie en psychogene niet-epileptische aanvallen (PNES) te zijn.
Aanvullende factoren die bijdragen aan ongeloofwaardige prestaties • Gezinsspanningen (huwelijksproblemen, scheiding, huiselijk geweld, kindermishandeling, etc.) • Iatrogenese: Dit verwijst naar vermijdbare schade aan een patiënt na onderzoek of behandeling in de gezondheidszorg. Bepaalde interventies kunnen patiënten overtuigen dat ze zieker zijn dan ze werkelijk zijn. Ze kunnen bijvoorbeeld goedaardige symptomen toeschrijven aan een onjuiste medische oorzaak. Deze waargenomen ziekteverwachtingen kunnen symptomen in stand houden of symptoomoverdrijving versterken. • Schreeuw om hulp: Uit angst dat symptomen worden weggewuifd of geminimaliseerd, kan een kind ongeloofwaardig gedrag vertonen om meer validatie, hulp en steun te krijgen door symptomen te overdrijven. • Non-compliant gedrag: Non-compliance als manifestatie van opstandig of non-compliant gedrag.
Motieven achterhalen Het onthullen en begrijpen van de motieven van een kind om ongeloofwaardig gedrag te vertonen is moeilijk. Tot nu toe is er slechts minimale richtlijn over hoe dit het beste kan worden aangepakt. Hieronder enkele klinische praktijken die effectief lijken bij het identificeren van motieven bij kinderen.
Vertrouwensrelatie opbouwen Het opbouwen van een goede relatie met de patiënt en het gezin is een cruciale eerste stap in elke klinische setting. Dit helpt ook bij het bespreken van ongeloofwaardige testresultaten. Een positieve vertrouwensrelatie kan de angsten van het kind verminderen en leiden tot een vollediger verslag. Een warme, niet-veroordelende houding van de clinicus kan dit proces vergemakkelijken.
Grondige anamnese afnemen Een grondige anamnese van de patiënt en de verzorger(s) kan cruciaal zijn bij het achterhalen van mogelijke redenen achter een ongeloofwaardige presentatie. Gedragskenmerken in het leven van het kind, zoals hun copingstijl, moeten worden onderzocht.
Grondig klinisch interview afnemen Klinische interviews kunnen inzicht geven in onderliggende motivaties. De beste aanpak is om het interview conversatiegericht, open en ongestructureerd te houden om oprechte en nauwkeurige antwoorden uit te lokken.
Gebruik van objectieve beoordelingsformulieren Gestandaardiseerde, objectieve vragenlijsten kunnen vaak belangrijke klinische informatie geven over emotioneel, sociaal en gedragsmatig functioneren. Dit kan helpen bij het identificeren van mogelijke motieven achter ongeloofwaardige presentaties.
-
pediatric populations
Verwijst naar de populatie van kinderen en jongeren.
-
Conclusion
Bij het interpreteren van psychologische en neuropsychologische tests wordt ervan uitgegaan dat een kind op een betrouwbare manier heeft gereageerd tijdens het onderzoek. Als een kind niet eerlijk of volledig meewerkt, zullen de resultaten niet kloppen en kunnen dit leiden tot fouten in de diagnose, behandeling en zorg, wat het kind kan schaden. Hoewel sommige kinderartsen nog steeds geen Prestatievaliditeitstests (PVT's) gebruiken, wordt het steeds moeilijker om dit te rechtvaardigen. Het gebruik van PVT’s is belangrijk om te zorgen dat de testresultaten geloofwaardig en accuraat zijn, en helpt om verkeerde conclusies te voorkomen.
-
Validity test results matter
Onderzoek bij volwassenen laat zien dat wanneer mensen niet hun best doen op Prestatievaliditeitstests (PVT's), ze ook veel slechter scoren op andere neuropsychologische tests. Dit is belangrijk, omdat PVT's juist ontworpen zijn om niet afhankelijk te zijn van iemands vaardigheden. Het falen van een PVT kan dus een teken zijn dat iemand niet oprecht zijn best doet, en dat kan de testresultaten beïnvloeden.
Hoewel er nog niet veel onderzoek is gedaan naar dit effect bij kinderen, suggereren de onderzoeken bij volwassenen dat hetzelfde probleem zich ook bij kinderen kan voordoen. In een onderzoek met 123 kinderen die een uitkering claimden, bleek dat hoe slechter de kinderen het deden op de PVT's, hoe lager hun IQ-scores waren. Dit laat zien dat onjuiste inspanning (niet je best doen) invloed kan hebben op testresultaten.
Als een kind niet echt zijn best doet tijdens een test en dit niet opgemerkt wordt, kunnen de resultaten van de test verkeerd geïnterpreteerd worden. Dit kan leiden tot verkeerde diagnoses en behandelingen, wat de gezondheid van het kind kan schaden. Daarom is het belangrijk om objectieve tests te gebruiken om te meten of iemand echt zijn best doet tijdens een test.
-
Confusing organic amnesia with repression of trauma
Rest van de bladzijde vertaald:
Natuurlijk! Hier is het hele vertaalde stukje met de vereenvoudigde uitleg erbij:
Verwarring tussen organische amnesie en verdringing van trauma<br /> Sommige klinische theoretici hebben gevallen van geheugenverlies door fysieke hersenschade verward met psychologische verdringing van trauma.
Verwarring tussen niet openbaren en verdringing van trauma<br /> Sommige volwassenen met een verleden van kindermisbruik (CSA) melden hun eerdere misbruik niet wanneer hen er expliciet naar wordt gevraagd, hoewel al bekend is dat het heeft plaatsgevonden. Dit wordt soms verward met verdringing van het trauma, maar het hoeft niet per se te betekenen dat de persoon het misbruik volledig heeft verdrongen. Het kan zijn dat de persoon om andere redenen besluit om het misbruik niet te bespreken, zoals schaamte, angst, of een behoefte om het verleden achter zich te laten. Dit "niet openbaren" van het misbruik is anders dan verdringing, waarbij iemand daadwerkelijk geen bewuste herinnering heeft aan het trauma doordat het onbewust wordt weggedrukt.
Verwarring tussen kinderlijke amnesie en verdringing van trauma<br /> Mensen herinneren zich weinig van gebeurtenissen die plaatsvonden voor hun 4e of 5e levensjaar. Door de late ontwikkeling van neurocognitieve vaardigheden blijft de kleutertijd vaak vaag. Dit noemen we normale kinderlijke amnesie.
Verwarring tussen niet aan misbruik denken en verdringing van trauma<br /> Misschien wel de grootste verwarring is het verschil tussen ergens lang niet aan denken en de onmogelijkheid om eraan te denken. Niet aan misbruik denken is niet hetzelfde als het niet meer kunnen benoemen. Verdringing vereist namelijk het onvermogen om het misbruik te herinneren ondanks dat de herinneringen bestaan.
Herinneringen terugkrijgen: psychometrische en klinische studies<br /> Onderzoek naar cognitief functioneren bij mensen met PTSS omvat vier groepen: (1) mensen met bewust onderdrukte herinneringen, (2) mensen met teruggevonden herinneringen, (3) mensen met doorlopende herinneringen, en (4) niet-mishandelde mensen als controlegroep. Uit onderzoek bleek dat mensen met doorlopende herinneringen qua stress, depressie, dissociatie, negatieve en positieve emoties niet te onderscheiden waren van de niet-mishandelde groep. Opvallend was dat mensen met onderdrukte herinneringen hoger scoorden dan mensen met doorlopende herinneringen op dezelfde vragenlijsten. Verklaringen voor dit resultaat zijn (1) dat onderdrukte herinneringen een psychologische tol eisen doordat ze begraven zijn, of (2) dat hun symptomen eigenlijk uit andere oorzaken voortkwamen en dat het idee van verdrongen herinneringen een manier bood om onverklaarbare klachten betekenis te geven.
Later onderzoek liet zien dat alle groepen die een ervaring van kindermisbruik (CSA) hadden, vergelijkbare niveaus van depressie, dissociatie (het gevoel los te staan van jezelf of de werkelijkheid) en angst vertoonden. Deze scores waren allemaal hoger dan bij de groep die geen misbruik had meegemaakt. Daarnaast bleek dat deelnemers met verdrongen herinneringen in dit onderzoek iets minder angstig waren dan in de eerste studie.
Ten slotte werd een hypothese gebaseerd op Freyd's "betrayal trauma theory" getest. Volgens deze theorie ontwikkelen kinderen die seksueel zijn misbruikt door een verzorger eerder amnesie voor hun misbruik dan kinderen die door anderen zijn misbruikt. Echter, mensen in de groep met teruggevonden herinneringen noemden niet vaker een verzorger als dader dan degenen in de doorlopende herinneringen-groep.
-
In contrast, proponents of the false memory perspective argue that memories of abuse are not exempt from the principles that govern the encoding and recall of other emotional memories. If the abuse triggered very negative emotions, stress hormones would be released that increase later memorability. If we look at PTSD, for example, we can indeed see that traumatic experiences are remembered well. According to this perspective, false memories occur when a person reports that he remembers an apparently traumatic past experience. A person is then confused with real and imagined events. Thereby, it is very likely that such false memories will surface in "recovered memories
Mensen die geloven in het false memory-perspectief zeggen dat herinneringen aan misbruik op dezelfde manier werken als andere emotionele herinneringen. Als het misbruik veel stress en negatieve emoties veroorzaakte, zouden stresshormonen vrijkomen die ervoor zorgen dat die herinneringen later goed worden onthouden. Bij traumatische ervaringen, zoals bij mensen met PTSS, zien we bijvoorbeeld dat zulke gebeurtenissen vaak goed worden herinnerd.
Volgens dit idee ontstaan valse herinneringen wanneer iemand zegt dat hij zich een traumatische gebeurtenis uit het verleden herinnert, maar eigenlijk echte en ingebeelde gebeurtenissen door elkaar haalt. Dit gebeurt vaak tijdens bepaalde therapieën waarin mensen proberen oude herinneringen op te halen, zoals in zogenaamde "recovered memories therapy".
-
Falsification based on medical conditions can, in most cases, be combined with falsification in other domains, such as the psychological and cognitive. This chapter especially emphasizes the need, particularly in complex medical and somatic complaints, to pursue multiple avenues for correctly assessing malingering/feigning. Review of care records, extensive interviews and psychological testing provide the basis for the systematic evaluation of response styles.
Vervalsing gebaseerd op medische aandoeningen kan in de meeste gevallen worden gecombineerd met vervalsing in andere domeinen, zoals het psychologische en cognitieve. Dit hoofdstuk benadrukt vooral de noodzaak om, vooral bij complexe medische en somatische klachten, meerdere benaderingen te volgen om simulatie/veinzen correct te beoordelen. Het beoordelen van zorgdossiers, uitgebreide interviews en psychologisch testen vormen de basis voor de systematische evaluatie van responsstijlen.
-
Physical Feigning/Malingering
Lichamelijke simulatie/Veinzen: Het is erg moeilijk om verschillende soorten ziektes te onderscheiden in studies over simulatie, omdat er vaak maar weinig deelnemers in dit soort onderzoek zijn. Volgens de Daubert-uitspraak (1993) moeten deskundigen die getuigen over verdenking van simulatie/veinzen aangeven in welk percentage van de gevallen dit gedrag voorkomt. Vaak moet een specialist toegeven dat deze gegevens niet bekend zijn en dat er een grote variatie is.
Twee afwijkingen die door specialisten vaak worden genoemd om simulatie/veinzen te detecteren, zijn: (1) spierzwakte bij medische onderzoeken die niet wordt gezien bij andere dagelijkse activiteiten, en (2) een beweerde handicap die niet in verhouding staat tot objectieve lichamelijke bevindingen. Bij schattingen van simulatie op psychologisch niveau zijn de percentages vaak veel hoger dan bij fysieke onderzoeken. Dit suggereert dat er meerdere factoren een rol spelen bij het bepalen van basispercentages voor simulatie.
-
The dictionary defines the term feigned as the use of attributes, actions, diseases, etc. as "simulated and imitated." Physicians and psychologists encounter this type of action almost daily, especially in cases of impairment. In the medical context, the term feigning includes exaggerating symptoms. Malingering, on the other hand, is a conscious decision to deliberately exaggerate or fabricate a medical or psychological condition for external gain > health insurance money, retire earlier > reduced work hours etc. Although feigning is not much different from malingering, it is broader in scope and can include ignorance of behavior. Therefore, there is no clear evidence of external gain. Feigned presentations can occur in three different ways: 1. Physical (somatic) 2. Cognitive 3. Psychological (emotional) Malingering can also occur in three different ways, according to Resnick (1984): 1. Pure malingering: the person invents a psychological or medical condition that did not and never existed. 2. Partial malingering: the person exaggerates symptoms of a condition that does exist. 3. False imputation: the person attributes symptoms to an unrelated cause. In this case, the symptoms are real but the cause of origin is debatable. Thus, it is still important to take these persons' symptoms seriously.
Het woord "feigning" (simuleren) betekent dat iemand bepaalde kenmerken, handelingen of ziektes nabootst of doet alsof. Dit gedrag wordt vaak gezien door artsen en psychologen, vooral in gevallen waarbij sprake is van lichamelijke of psychische klachten. In de medische context betekent feigning het overdrijven van symptomen.
Aan de andere kant is "malingering" (simulatie) een bewuste keuze om opzettelijk symptomen te overdrijven of een medische of psychologische aandoening te verzinnen, meestal met het doel om er extern voordeel uit te halen, zoals geld van de zorgverzekering, eerder met pensioen gaan, of minder werken.
Hoewel feigning en malingering op elkaar lijken, is feigning een bredere term. Feigning kan plaatsvinden zonder duidelijk bewijs van extern gewin en kan voortkomen uit onwetendheid over het eigen gedrag, terwijl malingering altijd te maken heeft met opzettelijke misleiding om er zelf voordeel uit te halen.
Drie vormen van feigning: Feigning kan op drie manieren voorkomen:
- Lichamelijk (somatisch): Het overdrijven of verzinnen van lichamelijke klachten of ziektes.
- Cognitief: Het overdrijven van cognitieve problemen zoals geheugenverlies of concentratieproblemen.
- Psychologisch (emotioneel): Het nabootsen van psychische klachten, zoals angst of depressie.
Drie vormen van malingering volgens Resnick (1984): 1. Pure malingering: De persoon verzint een psychologische of medische aandoening die nooit heeft bestaan. 2. Partiële malingering: De persoon overdrijft symptomen van een aandoening die wel bestaat. 3. Valse toeschrijving: De persoon wijt de symptomen aan een ongerelateerde oorzaak. In dit geval zijn de symptomen echt, maar de oorzaak wordt verkeerd weergegeven
-
Providing a copy of the report There is no consensus among clinicians on whether or not to provide patients with copies of their neuropsychological assessment reports. Although jurisdictional law generally grants patients access to their medical and most mental health records, neuropsychologists have the right to withhold reports under the guidelines of the Health Insurance Portability and Accountability Act (HIPAA) if it is determined that providing a copy of the report could cause significant harm to a patient. Handling complaints Patients may not appreciate the feedback, become upset and threaten to file charges with, for example, an ethics committee. We advise neuropsychologists to copy and save any charges. This is because they may contain inaccurate information or damaging language that can be used in defense. In the neuropsychological setting, charges are primarily filed when patients are convinced that they do not have access to an outside profit and/or want to avoid responsibility. Because the nature of charges varies greatly, the medical model for dealing with charges cannot be used in the neuropsychological evaluation context. When the above feedback model has been fully and correctly used, but charges are still filed, there is nothing further the neuropsychologist can do. Alternative views There is no universal "one-size-fits all" approach to providing feedback to patients about disabled test performance. Neuropsychologists differ in how much information they share with patients about effort testing. Therefore, the essence of the above procedure is that it conistently emphasizes a patient-centered approach.
Een kopie van het rapport verstrekken: Er is geen consensus onder clinici over het al dan niet verstrekken van kopieën van neuropsychologische assessmentrapporten aan patiënten. Hoewel de wet patiënten doorgaans toegang verleent tot hun medische en meeste geestelijke gezondheidsdossiers, mogen neuropsychologen onder de richtlijnen van de Health Insurance Portability and Accountability Act (HIPAA) rapporten achterhouden als het verstrekken ervan aanzienlijke schade aan de patiënt kan veroorzaken.
Klachten afhandelen: Patiënten kunnen de feedback niet waarderen, van streek raken en dreigen een klacht in te dienen bij bijvoorbeeld een ethische commissie. Neuropsychologen wordt aangeraden om een kopie van eventuele klachten op te slaan. Klachten kunnen namelijk onnauwkeurige informatie bevatten of schadelijke taal die in een verdediging kan worden gebruikt. In neuropsychologische settings worden klachten vaak ingediend wanneer patiënten overtuigd zijn dat ze geen extern voordeel hebben en/of verantwoordelijkheid willen vermijden. Vanwege de verschillende aard van klachten kan het medische model voor klachtenbehandeling niet worden gebruikt binnen neuropsychologische evaluaties. Wanneer het bovengenoemde feedbackmodel volledig en correct is toegepast en er toch een klacht wordt ingediend, kan de neuropsycholoog verder niets meer doen.
Alternatieve zienswijzen: Er bestaat geen universele benadering voor het geven van feedback aan patiënten over testprestaties. Neuropsychologen verschillen in hoeveel informatie ze delen over inspanningstests. De kern van de hierboven beschreven procedure is daarom het consequent benadrukken van een patiëntgerichte aanpak.
-
As noted in the manual Test of Memory Malingering, the isolated use of the term ''malingering'' is usually of limited value to patients and referral sources. That is, clinical services are enhanced when an attempt is made to determine the patient's motivation for malingering and to suggest relevant interventions that may be helpful, even if there is no ''treatment'' for malingering per se.
Zoals vermeld in de handleiding van de Test of Memory Malingering, heeft het gebruik van de term "simulatie" op zichzelf meestal weinig waarde voor patiënten en verwijzende instanties. De klinische zorg kan worden verbeterd door de motivatie van de patiënt voor simulatie te onderzoeken en relevante interventies voor te stellen die mogelijk nuttig zijn, ook al bestaat er geen specifieke "behandeling" voor simulatie.
-
Managing defensive, resistant, or aggressive reactions
De verwachtingen, kenmerken en percepties van de patiënt over de gevolgen van de evaluatie kunnen invloed hebben op hun reactie op testresultaten die wijzen op een suboptimale inzet. Neuropsychologen kunnen anticiperen op en voorbereiden op defensieve of agressieve reacties om een rationele reactie te bevorderen. Het gebruik van een feedbackmodel helpt hierbij. Het is ook belangrijk dat de psycholoog open blijft en zich niet laat intimideren.
-
The first phase of the process focuses on establishing boundaries, strengthening coping strategies and maintaining trust. Techniques that prove helpful include keeping diaries, viewing family photos, recording sessions that are repeated in later sessions, and teaching relaxation and mindfulness techniques. The end of the initial therapeutic phase can be recognized when the mother-offender is able to acknowledge, if only superficially, the abuse she committed. At the second stage, the development of empathy for the child can begin, because only then can the mother understand the extent of the suffering. At this point, one's own guilt is also considered more than the influence of someone else's behavior. Traumatic memories from one's own childhood tend to come up, and this often leads to family separation as well. The content of the final phase is not yet concrete, mainly because few offenders complete the process in its entirety. The new relationship an offender is "allowed" to establish with the child-victim becomes central. Empathy, full recognition of the abuse, and the development of a new and more appropriate attachment bond become the focus of treatment. There is no data on the average length of treatment, but it is known that many offenders are in treatment for more than 5 years anyway. Therapy with other family members According to Parnell and Day's (1998) model, treatment of family members should occur at the same time as that of the offender. This allows treatment providers to set up a plan that is adequate for everyone in the family. The father of the child victim should participate in individual therapy to process his new awareness of his family, especially the abuse of his children. Since the child-victims often cannot yet talk, play therapy seems so far the most appropriate form of treatment, the child can thus learn to adapt to the new family dynamics. Little can be found in the literature on the treatment of siblings. Available information is limited to a review of their medical history and mortality, or to a cursory mention of their involvement in legal proceedings. Many of the most important facets of this syndrome are and remain unknown, especially its prevalence, course and mortality rates. Only clear education of professionals tasked with helping these families can provide more accurate diagnoses and protect victims. Legal Issues Child protection agencies supervise the family even years after the maltreatment was identified. In addition, many mothers face criminal charges.
Hier is een samenvatting van de belangrijkste onderdelen van deze tekst:
-
Eerste fase van behandeling: De focus ligt op het stellen van grenzen, het versterken van copingstrategieën en het behouden van vertrouwen. Technieken zoals het bijhouden van dagboeken, familie foto's bekijken, opnames van sessies herhalen en ontspannings- en mindfulness-technieken toepassen, worden als nuttig beschouwd. Deze fase wordt afgesloten als de moeder (dader) kan erkennen dat ze het kind heeft misbruikt, al is het oppervlakkig.
-
Tweede fase: In deze fase begint de moeder empathie voor het kind te ontwikkelen en haar eigen schuld te erkennen, zonder anderen de schuld te geven. Traumatische herinneringen uit haar eigen jeugd kunnen naar boven komen, wat vaak leidt tot familiebreuk.
-
Laatste fase: Deze fase richt zich op het opbouwen van een nieuwe en gezonde band tussen de moeder en het kind. Empathie, volledige erkenning van het misbruik, en het ontwikkelen van een geschikte gehechtheid staan centraal. Veel dader-moeders maken de volledige behandeling echter niet af, en behandeling kan meer dan vijf jaar duren.
-
Therapie voor andere gezinsleden: Volgens het model van Parnell en Day (1998) moeten gezinsleden tegelijk met de dader worden behandeld. De vader krijgt individuele therapie om zijn emoties over het misbruik te verwerken, en het kind volgt vaak speltherapie om zich aan te passen aan de nieuwe gezinsdynamiek. Over behandeling van broers en zussen is weinig bekend.
-
Wettelijke aspecten: Na het vaststellen van het misbruik houdt kinderbescherming toezicht op het gezin, soms jaren lang. Veel moeders krijgen daarnaast te maken met strafrechtelijke vervolging.
Er is nog veel onbekend over dit syndroom, zoals de prevalentie, het verloop en sterftecijfers. Alleen door professionals goed op te leiden, kunnen slachtoffers beter beschermd worden en nauwkeuriger diagnoses gesteld worden.
-
-
Libow and Schreier (1986) proposed that there are three different types of mother offenders; 1. Help seekers 2. Doctor addicts 3. Active inducers
Libow en Schreier (1986) identificeerden drie typen moeder-daders in gevallen van Pediatric Condition Falsification (PCF):
-
Hulpzoekers: Deze moeders verzinnen of overdrijven symptomen van hun kind om hulp te krijgen, maar hun motivatie verschilt sterk van de andere twee typen. Ze doen dit vooral om ondersteuning te zoeken voor hun eigen gevoel van tekortschieten als ouder en niet vanuit behoefte aan medische aandacht zelf.
-
Doktersverslaafden: Deze moeders zijn gefixeerd op medische zorg en zoeken constant dokters en behandelingen, vaak zonder dat er een duidelijke medische noodzaak is voor hun kind. Hun doel lijkt vaak te zijn om een relatie op te bouwen met de arts van hun kind, wat hen emotionele voldoening geeft.
-
Actieve veroorzakers: Het meest ernstige type, waarbij moeders actief en opzettelijk symptomen veroorzaken of hun kind schade toebrengen om een ziekte na te bootsen, vaak voor de aandacht en bevestiging die ze krijgen van medisch personeel.
-
-
The doctor suggests viewing the diagnosis as an alternative which should be ruled out during a period of intensive surveillance. 2. Investigators place cameras in the child's hospital environment or arrange a search warrant. 3. A doctor reviews the victim's medical records. These records can provide valuable information about patterns of abuse.
Na een PCF-diagnose zijn er drie mogelijke vervolgstappen:
- De arts stelt voor de diagnose als een alternatieve mogelijkheid te beschouwen en uit te sluiten door middel van intensieve observatie.
- Onderzoekers plaatsen camera's in de ziekenhuisomgeving van het kind of verkrijgen een huiszoekingsbevel.
- Een arts beoordeelt de medische dossiers van het slachtoffer. Deze kunnen waardevolle informatie bieden over patronen van misbruik.
-
Management of MBP cases From experience, it is important for an MBP case to have a multidisciplinary approach. Of great importance once the question of MBP is raised, is the careful collection of all information necessary to rule out or confirm the diagnosis of PCF. The information needed includes not only current but also previous medical records of the children and the mother-offender, additional interviews with those familiar with the daily activities of the family (i.e., schools, daycare centers, etc.), and any history that may be provided by individual family members. The investigation of cases of abuse of MBPs often takes place in hospitals through video recordings. If abuse is found during observation, the child victim and siblings must be immediately protected from further contact with the mother perpetrator. This type of evidence is also very likely to lead to arrest. Diagnostic procedures in MBP studies The diagnosis of MBP depends primarily on a pediatrician's determination that the child's symptoms are not the result of a true medical condition. Therefore, the first step of child protective services is usually to refer the child victim for evaluation by a pediatrician. In some cases, this examination is enough to diagnose PCF.
Bij het aanpakken van een Munchausen by Proxy (MBP)-zaak is een multidisciplinaire aanpak cruciaal. Zodra MBP wordt vermoed, moet alle relevante informatie zorgvuldig verzameld worden om de diagnose van Pediatric Condition Falsification (PCF) te bevestigen of uit te sluiten. Hierbij horen de huidige en eerdere medische gegevens van het kind en de moeder, gesprekken met mensen die het gezin kennen (zoals scholen en kinderopvang), en informatie van familieleden. Onderzoeken gebeuren vaak in ziekenhuizen, soms met videobewaking. Als misbruik wordt vastgesteld, moeten het kind en broers/zussen direct worden beschermd tegen contact met de moeder. Diagnostiek begint vaak met een kinderarts die bepaalt of de symptomen een medische oorzaak hebben; dit kan voldoende zijn om PCF te diagnosticeren.
-
a period of admissions
Met "period of admissions" wordt een periode bedoeld waarin een kind meerdere keren wordt opgenomen in het ziekenhuis.
-
"somatic symptom and related disorders
Somatic symptom en gerelateerde stoornissen (Somatic Symptom and Related Disorders) verwijzen naar een groep psychische aandoeningen waarbij een persoon fysieke klachten ervaart die vaak geen duidelijke medische oorzaak hebben. Mensen met deze stoornissen kunnen ernstige en aanhoudende lichamelijke symptomen hebben, zoals pijn, vermoeidheid of maagklachten, die niet volledig verklaard worden door een medische aandoening.
-
Although self-inflicted dermatosis was already recognized by the World Health Organization in 1948.
Dit betekent dat bepaalde huidproblemen die door een persoon op zichzelf worden veroorzaakt – zoals door krabben, branden of andere vormen van zelfbeschadiging – al lang als een erkende medische kwestie worden gezien. Dit toont aan dat zelfbeschadiging van de huid serieus wordt genomen in de medische wereld en dat er al lang aandacht aan wordt besteed.
-
The problem with the criminological model is that it assumes general characteristics of malingerers rather than distinctive ones. For example, many malingerers have an antisocial background, but so do many people with disorders.
Het probleem met het criminologische model is dat het uitgaat van algemene kenmerken van malingerers in plaats van onderscheidende kenmerken. Veel malingerers hebben bijvoorbeeld een antisociale achtergrond, maar dat geldt ook voor veel mensen met stoornissen.
-
An overview of non-specific terms:
Unreliability is een algemene term die aangeeft dat iemand onnauwkeurige informatie geeft, zonder aannames te maken over de intentie.
Nondisclosure verwijst naar het achterhouden van informatie, ook zonder te speculeren over de reden.
Self-disclosure gaat over hoe open iemand is; weinig openheid betekent niet per se bedrog.
Deception is een bredere term voor elke poging om informatie te vervormen, inclusief nondisclosure.
Dissimilation beschrijft opzettelijke vervorming van psychologische symptomen, en is nuttig wanneer het lastig is om specifiek gedrag te classificeren. Deze termen helpen professionals zorgvuldig en zonder overhaaste conclusies gedrag te beoordelen.
-
Summary and future directions
Neuropsychologen kunnen en moeten aanvullende informatie gebruiken naast de resultaten van formele PVT's om de geloofwaardigheid van de klinische presentaties van kinderen te beoordelen. Hoewel sommige van deze gegevens kwalitatief van aard zullen zijn (bijvoorbeeld opmerkingen van leraren in rapporten), kan andere informatie worden gebruikt als een extra objectieve gegevensbron (bijvoorbeeld cijfers op een rapport en/of eerdere resultaten van cognitieve tests).
Het grootste obstakel bij deze validatie is de beschikbaarheid van tijd. Het verkrijgen van bepaalde gegevens kost tijd, waarvoor forensische psychologen vaak worden vergoed, maar klinische psychologen niet. Toekomstige richtingen omvatten de noodzaak van onderzoek dat zich richt op de toepassing van fysieke maatregelen van responsbias, inclusief de ontwikkeling van nieuwe, specifiek op kinderen gerichte meetinstrumenten.
-
Physical signs of noncredible presentations
Er zijn patiënten die doen alsof ze een medische aandoening hebben, terwijl dit niet zo is. Dit valt vaak op in bepaalde situaties, en sommige aandoeningen gaan gepaard met specifieke gedragingen die de patiënt dan wel of niet vertoont. Psychologen kunnen een afleidingstest gebruiken om te zien of de patiënt de symptomen nog steeds laat zien. Een voorbeeld hiervan is wanneer de onderzoeker per ongeluk een voorwerp op de grond laat vallen om te zien of een patiënt, die beweert niet te kunnen bukken, toch bukt om het voorwerp op te rapen.
-
The above criteria were created by Slick and Sherman (2013) and require neuropsychologists to use multiple data to determine if they are coherent in a reliable way. This process is also called a coherence analysis, and can be remembered with the mnemonic "the seven Cs." A researcher should evaluate for; 1. Continuity (clinical progression in the expected manner given what is scientifically known about the condition). 2. Consistency of presentation over time 3. Congruence (whether different aspects of the patient's clinical presentation are compatible). 4. Complicance (compliance with treatment) 5. Causality ((is the condition the patient's cause or is an alternative/complementary cause?). 6. Comorbidities (are comorbidities present that may explain the patient's presentation?). 7. Cultural factors
Deze criteria helpen neuropsychologen om op een betrouwbare manier te beoordelen of verschillende gegevens samenhangend zijn, een proces dat ook wel een coherentieanalyse wordt genoemd. De "zeven C's" helpen de onderzoeker om een goed beeld te krijgen van de klinische situatie van de patiënt.
Continuïteit: Dit betekent dat de symptomen van de patiënt zich ontwikkelen op een manier die je zou verwachten op basis van wat wetenschappelijk bekend is over de aandoening. Bijvoorbeeld, als een aandoening volgens de wetenschap verergert na verloop van tijd, dan moet dit ook bij de patiënt zichtbaar zijn.
Consistentie van presentatie over tijd: Dit verwijst naar hoe stabiel of consistent de symptomen van de patiënt zijn. De manier waarop de patiënt zijn of haar klachten presenteert, zou in de loop van de tijd niet drastisch moeten veranderen zonder duidelijke reden.
Congruentie: Dit betekent dat de verschillende aspecten van de klachten en het klinische beeld van de patiënt met elkaar moeten kloppen. Verschillende symptomen of gedragingen moeten logisch in elkaar passen en elkaar niet tegenspreken.
Compliance (medewerking aan behandeling): Dit kijkt naar hoe goed de patiënt de behandeling opvolgt. Als een patiënt zich niet aan het voorgeschreven behandelplan houdt, kan dit invloed hebben op de klinische uitkomst en moet dit worden meegewogen in de beoordeling.
Causaliteit: Hier wordt gekeken of de aandoening daadwerkelijk de oorzaak is van de klachten van de patiënt, of dat er een andere of aanvullende oorzaak kan zijn die de symptomen beter verklaart.
Comorbiditeiten: Dit verwijst naar het controleren of er andere aandoeningen of stoornissen (comorbiditeiten) aanwezig zijn die de klachten van de patiënt kunnen verklaren. Deze kunnen soms de hoofdklacht verergeren of de symptomen verwarrend maken.
Culturele factoren: Culturele achtergronden kunnen invloed hebben op hoe een patiënt zijn of haar klachten presenteert. Het is belangrijk om te overwegen of de cultuur van de patiënt een rol speelt in hoe de symptomen worden ervaren en gecommuniceerd.
-
Inadequacy of subjective judgment in detecting noncredible data
Het onderzoek hierboven richt zich op kinderen die waarschijnlijk opzettelijk misleiding gebruiken. Ongeldige inspanning kan echter ook om andere redenen voorkomen, en het identificeren van deze redenen is cruciaal voor een professional om passend te kunnen reageren. Ongeacht de motivatie, moeten ongeldige gegevens eerst als zodanig worden herkend. In het verleden baseerden kinderbeoordelaars dit voornamelijk op subjectief oordeel. De literatuur toont aan dat er veel nadelen zijn aan het uitsluitend vertrouwen op subjectief oordeel. Daarom wordt erkend dat objectieve hulpmiddelen de klinische besluitvorming kunnen verbeteren.
-
Unobservable performance is infrequent, but fairly consistent. Children with persistent problems after minor head injury seem to show the highest rate of unobservable effort. More than 60% of children who require psychological testing for eligibility show evidence of malingering, which in many cases is parental induced (malingering by proxy). Much more than this is not known due to the paucity of studies conducted. PVT failure among children is commonly associated with familial differences in children with mild head injuries. This makes the circumstances that trigger PVT failure in children different from those in adults. Indeed, among adults, external incentives for financial gain seem to have the greatest influence.
Niet-zichtbare inspanning komt niet vaak voor, maar als het gebeurt, gebeurt het redelijk consistent. Dit betekent dat het soms moeilijk is om te zien of iemand wel echt zijn best doet bij een taak of test. Vooral bij kinderen met aanhoudende klachten na een lichte hoofdwond komt dit vaker voor. Meer dan 60% van de kinderen die psychologische tests doen om te kijken of ze ergens voor in aanmerking komen, vertoont tekenen van simulatie (doen alsof ze zieker zijn dan ze werkelijk zijn). In veel gevallen komt dit door de ouders, die hun kinderen aanmoedigen om zieker te lijken (malingering by proxy). Er is echter niet veel onderzoek naar dit onderwerp gedaan, dus we weten er nog niet alles over.
Bij kinderen is het niet goed meedoen aan tests vaak te wijten aan familieomstandigheden, vooral bij kinderen met een lichte hoofdwond. Dit maakt het anders dan bij volwassenen, waar financiële redenen (zoals geld krijgen van verzekeringen) vaak de reden zijn waarom ze niet hun best doen tijdens tests.
-
Recommendations for psychotherapists
Er is geen sterk bewijs dat mensen angstige, onderdrukte herinneringen aan trauma later kunnen terughalen, bijvoorbeeld via hypnose. Wel is er veel bewijs dat mensen fantasieën kunnen verwarren met echte herinneringen. Daarom moeten psychotherapeuten voorzichtig zijn en niet zomaar aannemen dat iemands klachten komen door onderdrukte herinneringen. Vooral in juridische (forensische) settings moeten therapeuten richtlijnen volgen om te bepalen of herinneringen echt zijn of niet.
-
A third perspective on recovered memories of abuse
Sommige mensen herinneren zich misbruik misschien niet omdat het hen toen niet beangstigde of omdat ze op dat moment niet dachten dat het verkeerd was. Dit betekent dat ze het zich niet herinneren, niet omdat het te traumatisch was, maar omdat het niet als trauma werd ervaren.
-
Laboratory research relevant to false memories
Onze onderzoeksgroep onderzocht hoe valse herinneringen ontstaan. We wilden bijvoorbeeld weten of vrouwen die zeggen dat ze zich herinneren dat ze in hun jeugd zijn misbruikt (CSA), sneller valse herinneringen ontwikkelen na een verbeeldingsoefening dan vrouwen die dat niet hebben meegemaakt. We dachten dat mensen met herstelde herinneringen gevoeliger zouden zijn voor het ontwikkelen van valse herinneringen, maar dat bleek niet waar te zijn.
Daarna keken we of mensen die zeggen dat ze seksueel misbruik herinneren, moeilijkheden hebben om werkelijkheid van fantasie te onderscheiden. Mensen die zich seksueel misbruik herinneren, hadden vaak moeite met deze taak.
Voordelen en beperkingen van laboratoriumonderzoek Het voordeel van deze onderzoeken is dat we verschillende groepen mensen konden testen, zoals mensen die wel of geen herinneringen aan seksueel misbruik hebben. Maar een beperking is dat deelnemers wisten dat het onderzoek over seksueel misbruik ging, en dit kan hun prestaties hebben beïnvloed. Ook kunnen we niet vaststellen of herinneringen aan misbruik die mensen zich herinneren in het laboratorium echt zijn of vals.
-
Repression theorists believe that buried memories of trauma are far from inert. Such memories likely poison the emotional lives of those who are unaware of ever having been molested. Therefore, we tested whether participants with repressed memories exhibit delayed color naming of trauma words in the emotional Stroop paradigm. Trauma victims with PTSD exhibit slow color naming of threatening words relative to other negative words, positive words and neutral words. Presumably because these words demand the persons' attention and delay color naming. Finally, we conducted an autobiographical memory study in which participants attempted to recall a specific memory in response to cue words. Difficulties with specific memories predict difficulties in overcoming depression. This may indicate a tendency to avoid events from an emotionally troubled past. So people with repressed memories should have difficulty with this, and this appears to be the case.
Repressietheoretici denken dat onderdrukte herinneringen aan trauma niet onschuldig zijn, maar ongemerkt het emotionele leven van mensen beïnvloeden. We testten of mensen met onderdrukte herinneringen trager trauma-gerelateerde woorden konden benoemen in de emotionele Stroop-test. Mensen met PTSS hebben vaak moeite met het snel benoemen van bedreigende woorden, omdat deze hun aandacht trekken. Daarnaast onderzochten we of mensen moeite hadden met het herinneren van specifieke gebeurtenissen. Moeite met het ophalen van specifieke herinneringen kan wijzen op problemen bij het verwerken van emotioneel moeilijke ervaringen, wat kan bijdragen aan depressie. Mensen met onderdrukte herinneringen hebben vaak ook deze moeite, en dit bleek inderdaad zo te zijn.
-
3. The antecedents for amnesia are rarely traumatic
In gevallen van psychogene amnesie zijn de oorzaken van het geheugenverlies vaak niet gerelateerd aan een trauma. In plaats daarvan kunnen ze te maken hebben met psychologische factoren die geen direct verband houden met een specifieke traumatische gebeurtenis. Daarentegen wordt traumatische dissociatieve amnesie juist veroorzaakt door een traumatische ervaring, zoals misbruik of een ongeluk.
-
2. Individuals report that they no longer know who they are.
Bij psychogene amnesie verliezen mensen vaak hun volledige identiteit en weten ze niet meer wie ze zijn. Dit gebeurt minder vaak bij traumatische dissociatieve amnesie, waar het verlies van identiteit minder een rol speelt. Bij dissociatieve amnesie gaat het vaker om het vergeten van een specifieke gebeurtenis dan om het verlies van het gevoel van zelf.
-
1. Autobiographical amnesia is global and not specific to a stressful situation.
Bij psychogene amnesie is het geheugenverlies globaal, wat betekent dat mensen een groot deel van hun persoonlijke geschiedenis of identiteit vergeten, ongeacht of het te maken heeft met een specifieke traumatische gebeurtenis. Bij traumatische dissociatieve amnesie is het geheugenverlies vaak specifiek voor de traumatische situatie. Met andere woorden, mensen met traumatische dissociatieve amnesie herinneren zich vaak alleen de traumatische gebeurtenis niet, terwijl de rest van hun geheugen intact blijft.
-
However, it differs from traumatic dissociative amnesia in three ways:
Deze punten beschrijven hoe psychogene amnesie (ook wel autobiografische amnesie) verschilt van traumatische dissociatieve amnesie.
-
retrograde amnesia
Retrograde amnesie is een vorm van geheugenverlies waarbij iemand zich gebeurtenissen en informatie van vóór het begin van de amnesie niet meer kan herinneren.
-
symptom validity tests (SVTs) and performance validity tests (PVTs)
SVTs worden gebruikt om de nauwkeurigheid en geloofwaardigheid van zelfgerapporteerde symptomen te evalueren. Ze richten zich voornamelijk op hoe eerlijk en betrouwbaar een patiënt psychologische symptomen zoals depressie, angst, pijn of geheugenproblemen rapporteert.
PVTs zijn ontworpen om de geloofwaardigheid van feitelijke prestaties te meten op cognitieve of neuropsychologische taken, zoals geheugen- of aandachtstests. Ze evalueren of een persoon zijn of haar maximale inspanning levert tijdens de test.
-
Undetected physical pathology 2. Somatization disorder = a pattern of recurrent poly symptomatic symptoms that lead to medical treatment or impaired daily functioning. It usually begins before 30 and can be active for a long time. It is one of five disorders to be distinguished from malingering. 3. Hypochondriasis = focused on the fear of having a serious illness, based on misinterpretation of physical symptoms. These individuals often want to undergo multiple tests and thus readily agree to all types. The "malingerers" usually do not cooperate since negative test results are highly unlikely to emerge in them either. Hypochondriac patients also induce illness themselves. 4. Pain disorder = of these, there are two categories; (1) pain disorder with related psychological factors and (2) pain disorder solely related to psychological factors. 5. FD with predominately physical signs and symptoms = physical or psychological symptoms intentionally produced to assume the sick-role. There is no external stimulus. These individuals exhibit plausible physical symptoms.
-
Onopgemerkte lichamelijke pathologie: Lichamelijke aandoeningen die niet zijn gedetecteerd of correct zijn gediagnosticeerd.
-
Somatisatiestoornis: Een patroon van terugkerende, meerdere lichamelijke symptomen die leiden tot medische behandeling of beperkingen in het dagelijks functioneren. Dit begint meestal voor het 30e levensjaar en kan langdurig aanwezig zijn. Het is een van de vijf stoornissen die onderscheiden moeten worden van malingering (simulatie).
-
Hypochondrie: Gericht op de angst om een ernstige ziekte te hebben, gebaseerd op de verkeerde interpretatie van lichamelijke symptomen. Deze mensen willen vaak meerdere testen ondergaan en stemmen gemakkelijk in met allerlei onderzoeken. Simulanten (malingerers) werken meestal niet mee, omdat ze weten dat negatieve testresultaten bij hen hoogst onwaarschijnlijk zijn. Hypochondrische patiënten veroorzaken soms ook zelf ziektesymptomen.
-
Pijnstoornis: Er zijn twee categorieën binnen deze stoornis:
- Pijnstoornis met gerelateerde psychologische factoren.
-
Pijnstoornis die alleen verband houdt met psychologische factoren.
-
Factitious disorder (FD) met voornamelijk fysieke tekenen en symptomen: Fysieke of psychologische symptomen worden opzettelijk veroorzaakt om de rol van de zieke aan te nemen. Er is geen externe prikkel (zoals financieel gewin). Deze individuen vertonen geloofwaardige lichamelijke symptomen.
-
-
Phase one: building rapport and obtaining informed consent
Fase 1: Vertrouwen opbouwen en geïnformeerde toestemming
Een succesvolle feedbacksessie begint met het opbouwen van vertrouwen tussen de zorgverlener en de patiënt. Patiënten moeten vooraf worden geïnformeerd dat de evaluatie risico’s met zich meebrengt, zoals bevindingen die mogelijk niet overeenkomen met hun eigen beeld. Ook moeten ze weten dat het herkennen van lage inzet kan leiden tot onduidelijke resultaten, wat hun compensatieclaims kan beïnvloeden. Schriftelijke toestemming is vereist.
Fase 2: Evaluatie afronden en eerste bespreking
Als er bewijs is van lage inzet, moet de zorgverlener overwegen of de evaluatie moet worden voortgezet. Het is belangrijk om de patiënt de kans te geven om lage betrokkenheid toe te geven, zonder termen als "liegen" of "doen alsof" te gebruiken. Dit vergroot de kans op eerlijkheid. De feedbacksessie moet op een andere dag worden gepland.
Fase 3: Feedbacksessie
Begin de feedbacksessie met positieve resultaten, voordat je overgaat op de minder goede scores die wijzen op verminderde motivatie. Leg aan de patiënt uit hoe deze conclusies zijn getrokken op basis van objectieve gegevens, zonder precies te onthullen welke tests zijn gebruikt. Dit helpt bij het effectief communiceren van de bevindingen.
-
However, there are no recommendations for how to report information about invalid responses or performance to patients during a feedback session
Een belangrijk probleem is echter dat er geen richtlijnen zijn over hoe de informatie over ongeldige reacties of prestaties aan patiënten moet worden teruggekoppeld tijdens een feedbacksessie. Dit komt doordat inspanningstests, die meten hoe hard iemand zijn best doet om goed te presteren, traditioneel vooral zijn gebruikt in forensische situaties, zoals rechtszaken of medische evaluaties waarbij de relatie tussen arts en patiënt niet hetzelfde is als in een typische behandelingssetting.
In die forensische situaties is er geen arts-patiëntrelatie, wat betekent dat het rapporteren van ongeldige reacties daar op een andere manier gebeurt dan in een reguliere klinische setting, waar de therapeutische relatie tussen de patiënt en de zorgverlener centraal staat. Dit maakt het lastig om algemene richtlijnen te geven voor hoe klinische psychologen deze feedback aan patiënten moeten geven, vooral wanneer er sprake is van onbetrouwbare of misleidende antwoorden.
-
Psychological
Zodra is vastgesteld dat de symptomen van het kind niet echt zijn, moet worden bepaald wat de verklaring is voor het gedrag van de ouder. Mogelijke verklaringen zijn onder andere:
Malingering (simulatie) voor financieel gewin. Een waanstoornis of psychotische aandoening bij de ouder. Een psychiatrische stoornis van het kind die de symptomen veroorzaakt. Een andere pathologie bij de ouder die leidt tot ineffectief ouderschap. Het wordt aanbevolen dat de dader, evenals andere familieleden, een psychologische evaluatie ondergaan. Hierbij is het belangrijk om te beoordelen of de niet-misbruikende verzorger in staat is om een emotioneel ondersteunende en veilige omgeving te bieden. Klinische interviews met kinderen die in staat zijn te praten, kunnen hierbij zeer nuttig zijn.
Als wordt vastgesteld dat de moeder ervoor heeft gezorgd dat het kind een onterecht ziekterol aannam, wordt de dader gediagnosticeerd met factitious disorder by proxy. Het kind wordt vervolgens gediagnosticeerd met lichamelijk misbruik.
-
The article by Rand and Feldman (1999) illustrates the need for timely investigation of cases of MBP. Their conclusion is that MBP should be used to describe a specific form of abuse involving active deception with a motive of emotional gratification. MBP then is not a personal characteristic of parent or child. However, this is not how the DSM currently prescribes it. What goes even more wrong is the use of psychological profiles, for example, by establishing that the questionable medical symptoms were fabricated just because the perpetrator "fit the bill." In addition, the diagnosis of MBP may not be considered at all or may be ignored.
Rand en Feldman benadrukken dat snelle en grondige onderzoeken essentieel zijn wanneer er een vermoeden is van Munchausen by Proxy-syndroom (MBP). Volgens hen zou MBP alleen moeten worden gebruikt om een specifieke vorm van kindermishandeling te beschrijven, waarbij de ouder of verzorger bewust misleidt met het doel om emotionele bevrediging te krijgen. Dit betekent dat MBP niet gezien moet worden als een vast kenmerk van de ouder of het kind, maar als een bewuste handeling van misbruik. Ze waarschuwen ook voor het risico van verkeerde diagnoses wanneer artsen alleen vertrouwen op psychologische profielen. Dit kan ertoe leiden dat een ouder onterecht wordt beschuldigd van MBP, simpelweg omdat hij of zij voldoet aan bepaalde kenmerken die ook in andere situaties voorkomen, zonder dat er daadwerkelijk sprake is van MBP.
-
Misdiagnosis of MBP
Overbezorgde maar niet-mishandelende ouder: Een ouder die overdreven bezorgd is over het welzijn van het kind, zonder dat er sprake is van mishandeling, kan proberen toegang te krijgen tot extra zorg voor het kind, wat kan worden opgevat als verdacht gedrag.
Ouder van een kind dat herstelt van een gedocumenteerde gezondheidscrisis: Een ouder van een kind dat net hersteld is van een ernstige medische situatie (zoals vroeggeboorte) kan overgevoelig reageren op milde symptomen, wat ten onrechte kan worden gezien als overdrijven of simuleren van ziekte.
Ouder die bewust de symptomen van het kind overdrijft: Soms overdrijft een ouder bewust de symptomen van het kind (bijvoorbeeld door een lichte koorts te melden als hoger dan het in werkelijkheid is), maar zonder de intentie om artsen te misleiden, behalve om aandacht te vestigen op de oorspronkelijke symptomen.
Dramatische symptomen die niet aanwezig zijn tijdens het onderzoek: Een ouder beschrijft dramatische symptomen van het kind die op het moment van onderzoek niet zichtbaar zijn. Dit kan worden veroorzaakt door variaties in de authentieke symptomen van het kind (bijvoorbeeld bij astma).
Medische aandoening die moeilijk te detecteren is: Soms heeft een kind een zeldzame medische aandoening die moeilijk te diagnosticeren is. Hierdoor kan het lijken alsof de ouder symptomen verzint, terwijl het kind daadwerkelijk ziek is.
Non-compliance met voorgeschreven behandelingen: Een ouder volgt de voorgeschreven behandeling niet op (zoals het toedienen van medicijnen), wat ertoe leidt dat de ziekte van het kind aanhoudt of verergert, zonder dat er sprake is van opzettelijke misleiding.
Malingering: Een ouder of kind simuleert ziekte voor persoonlijk gewin, zoals financiële compensatie, wat kan worden verward met MBP.
Valse beschuldiging van MBP: In een situatie van bijvoorbeeld een vechtscheiding kan iemand opzettelijk een valse MBP-beschuldiging uiten om de ander te schaden.
Ouder die een ziekte veroorzaakt zonder MBP-motivatie: Een ouder veroorzaakt ziekte bij een kind, maar heeft geen typische MBP-motivatie, zoals in gevallen waarin de ouder lijdt aan een psychotische stoornis met hallucinaties.
-
The literature currently advocates conceptualizing the act in question as a spectrum of behavior. Indeed, there may be many different factors acting on motivation, occurring across a spectrum.
In de literatuur wordt tegenwoordig voorgesteld om het gedrag in kwestie te zien als een spectrum van gedragingen. Dit betekent dat er veel verschillende factoren zijn die een rol kunnen spelen bij de motivatie van iemand om dit gedrag te vertonen, en dat deze factoren zich over een breed scala kunnen bevinden. In plaats van één enkel motief of vaste oorzaak, kunnen er meerdere, complexe redenen zijn die samen bijdragen aan het misleidende of schadelijke gedrag. Hierdoor kunnen de beweegredenen per individu sterk variëren, en kan het gedrag uiteenlopende vormen aannemen, afhankelijk van de specifieke combinatie van factoren die bij die persoon een rol spelen.
-
American Professional Society on the Abuse of Children (APSAC) model
Voordelen: helpt bij vroegtijdige identificatie, zorgt voor betere bescherming van het kind, bevordert samenwerking tussen professionals en biedt een duidelijke scheiding tussen medische en psychiatrische aspecten.
-
DP = the specific psychiatric diagnosis of the offender and the motivation for the abusive behavior that underpinned the original PCF diagnosis.
Factitious Disorder by Proxy (FDP): De specifieke psychiatrische diagnose van de dader en de motivatie achter het misbruik.
-
PCF = the recognition that a child victim's medical presentation is falsified.
Pediatric Condition Falsification (PCF): Het erkennen dat de medische presentatie van het kind is vervalst.
-
There is no evidence
Deze pagina:
Natuurlijk! Hier is een toelichting in het Nederlands:
Diagnostische uitdagingen
Er is geen bewijs dat psychiatrische onderzoeken of psychologische tests helpen bij het identificeren van ouders met Factitious Disorder Imposed on Another (FDIOA). Geheime videobewaking kan nuttig zijn om bewijs van FDIOA te leveren, vooral als de ouder tijdens de ziekenhuisopname doorgaat met het misbruiken van het kind.
Epidemiologie
Onderzoeken naar de prevalentie van FDIOA worden bemoeilijkt door de ontwijkende aard van de diagnose, waarbij de meest "succesvolle" gevallen nooit worden ontdekt. Ook ontbreekt het artsen vaak aan bewustzijn over deze stoornis. De geschatte prevalentie varieert tussen 0,002% en 13%. In een onderzoek door Rosenberg (1987) bleek dat in 98% van de gevallen de biologische moeder betrokken was, maar Sheridan (2003) verlaagde dit percentage naar 75%. FDIOA lijkt te worden gemotiveerd door onvervulde psychologische behoeften, vaak gerelateerd aan problemen binnen het bredere familiesysteem.
Beheer van FDIOA
Artsen moeten de kinderbeschermingsinstanties waarschuwen als er redelijke verdenkingen van FDIOA zijn. Dit leidt bijna altijd tot scheiding van ouder en kind, inclusief eventuele broers en zussen. Het herenigen van ouder en kind is lastig en er wordt nog steeds onderzocht of dit verstandig is. Een algemene richtlijn is dat de moeder en haar partner moeten erkennen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan medisch misbruik en moeten stoppen met het claimen van onverklaarbare problemen bij het kind.
Criteria voor mogelijke hereniging zijn: - Het kind moet oud genoeg zijn om misbruik te begrijpen en te melden. - Het misbruik mag alleen mild zijn geweest. - De dader moet begrijpen waarom het misbruik heeft plaatsgevonden en trigger-situaties identificeren. - Er moet begrip zijn van de compliciteit van partners. - De rechtbank en de kinderbescherming moeten zorgen voor langdurige supervisie.
Onderzoek en diagnose
Vanwege de agressieve reacties die vaak volgen op confrontatie met FD-gedrag, is het moeilijk om genoeg empirisch onderzoek te doen naar dit onderwerp. Mogelijke onderzoeksmethoden omvatten: - Anonieme casusrapporten. - Indirecte methoden. - Verhoogde screeningsmaatregelen voor psychosociale correlaten in eerstelijnszorg. - Omgaan met de ervaringen van zorgverleners die te maken hebben gehad met FD. - Anonieme gegevensverzameling.
Een belangrijke ontwikkeling om de barrières voor diagnose te verminderen is het gebruik van elektronische medische dossiers. Deze dossiers zijn een waardevolle bron van informatie om gevallen van FD te identificeren. Twee nadelen van elektronische medische dossiers zijn echter: 1. Artsen schrijven minder uitgebreid in elektronische dossiers. 2. Traditionele dossiers zijn over het algemeen toegankelijker wanneer patiënten toestemming geven voor het vrijgeven ervan.
Vroege herkenning en preventie
Voor zowel FDIOS als FDIOA wordt vaak over het hoofd gezien hoe deze gevallen ontstaan en zich ontwikkelen. Casestudies en persoonlijke ervaringen beschrijven meestal ernstige en dramatische gevallen. Minder opvallende inconsistenties, het falen van betrouwbare behandelingen en vreemde pogingen om klinische beslissingen te beïnvloeden, zijn vaak de eerste signalen. Als zorgverleners in deze vroege fase passief blijven, werken ze onbedoeld mee aan de misleiding van patiënten.
Hoe meer clinici betrokken raken zonder actie te ondernemen, hoe legitiemer het geval lijkt, ook al worden de feiten steeds buitensporiger. De beste hoop voor het omgaan met FD is preventie en vroege identificatie. Preventie kan alleen worden bereikt als artsen en zorgverleners worden getraind om: 1. Weerstand te bieden tegen verzoeken om af te wijken van zorgstandaarden. 2. Hun achterdocht of ongemakkelijke gevoelens vast te leggen. 3. Te handelen op basis van eerdere medische dossiers.
Deze eenvoudige stappen creëren een omgeving die de kwaliteit van de medische zorg waarborgt en tegelijkertijd de kans beperkt dat FD zich verder ontwikkelt.
-
Challenges to Assessment and Diagnosis
Zeker! Hier is een vertaling van de criteria die Feldman (2004) heeft opgesteld voor de diagnose van Factitious Disorder Imposed on Another (FDIOA) (ook wel bekend als Münchhausen by proxy):
- Ziekte-episodes beginnen wanneer de moeder alleen is geweest met het kind, of wanneer alleen de moeder de symptomen van het kind heeft waargenomen.
- De ziekte verdwijnt wanneer het kind gescheiden wordt van de moeder.
- Andere kinderen in het gezin hebben ook onverklaarbare ziektes gehad.
- De moeder heeft valse informatie verstrekt over het kind.
- Fysiologische of laboratoriumparameters wijzen op een kunstmatig veroorzaakte ziekte.
- De ziekte of het ziektepatroon is extreem zeldzaam.
- Tekenen en symptomen reageren niet op de juiste behandeling.
- Het kind is bij veel medische zorgverleners geweest zonder een genezing of duidelijke diagnose te krijgen.
- De moeder heeft medische of verpleegkundige training of toegang tot medische kennis over ziektes.
- De moeder heeft een persoonlijke geschiedenis van somatische-symptoomstoornis(sen).
- De moeder reageert niet op de behoeften van het kind wanneer zij zich niet bewust is dat ze wordt geobserveerd.
Deze criteria helpen artsen te identificeren of een ouder, meestal de moeder, mogelijk bewust ziektes veroorzaakt of symptomen simuleert bij hun kind om medische aandacht te krijgen, wat kenmerkend is voor Factitious Disorder Imposed on Another (FDIOA).
-
Yates and Feldman (2016) discovered several ways in which patients with FDIOS were intercepted thanks to a questionnaire
Uit het onderzoek van Yates en Feldman (2016) kwamen verschillende manieren naar voren waarop patiënten met Factitious Disorder Imposed on Self (FDIOS) werden geïdentificeerd dankzij een vragenlijst:
- Er was een discrepantie tussen de aangegeven klachten en de resultaten van medische tests.
- Patiënten werden "betrapt", bijvoorbeeld tijdens het manipuleren van hun bloed.
- Testen onthulden misleiding, zoals een verhoogde insulineconcentratie in combinatie met een lage C-peptideconcentratie.
- Veel (dermatologie)patiënten werden ontdekt omdat hun "ziekte" en de reactie op behandeling atypisch, onwaarschijnlijk of onmogelijk was.
- Patiënten hadden vaak uitgebreide medische dossiers, met veelvuldige ziekenhuisbezoeken voor klachten.
- Patiënten waren vaak onduidelijk over gegevens uit hun verleden.
- Patiënten met FDIOS vertoonden gedrag dat sterk wijst op misleiding, zoals ongebruikelijke kennis van medische informatie en een opvallende bereidheid voor invasieve medische procedures.
-
False claims of child abuse/sexual assult
Patiënten doen onterecht beweringen dat ze slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling of seksueel misbruik.
-
In addition to medical conditions, patients with FDIOS may also feign or produce psychiatric disorders. This is very difficult to ascertain, as establishing a psychiatric disorder is often not possible with doing tests e.g. In most cases, patients' symptoms will match their stereotypical understanding of mental illness. Medications will appear ineffective and patients are likely to be much more susceptible to psychiatric hospitalization than "real" patients. In addition, abuse of alcohol and/or drugs is also common among FD patients, for example, they often secretly use psychoactive substances to produce signs indicative of mental illness.
De diagnose van FDIOS hangt af van bewust medische misleiding, wat betekent dat het vaker wordt opgespoord in gevallen waarin mensen symptomen simuleren of opzettelijk bij zichzelf medische problemen veroorzaken. Naast lichamelijke aandoeningen kunnen patiënten met FDIOS ook psychische stoornissen simuleren of veroorzaken. Dit is echter moeilijk te detecteren, omdat het vaak lastig is om een psychische stoornis vast te stellen zonder specifieke testen.
Meestal zullen de symptomen van patiënten met FDIOS overeenkomen met hun stereotype beeld van een psychische stoornis. Medicijnen zullen weinig of geen effect hebben, en deze patiënten zijn vaak gevoeliger voor psychiatrische opname dan mensen met een echte psychische aandoening. Daarnaast komt het veel voor dat patiënten met FDIOS alcohol- of drugsgebruik misbruiken om tekenen van een psychische stoornis te creëren. Ze gebruiken bijvoorbeeld stiekem psychoactieve stoffen om symptomen te simuleren die passen bij psychische aandoeningen.
-
alse-memory syndrome (FMS
False Memory Syndrome (FMS), ofwel vals herinneringssyndroom, is een psychologisch fenomeen waarbij iemand zich gebeurtenissen herinnert die nooit hebben plaatsgevonden, maar die voor de persoon in kwestie als echt aanvoelen. Dit kan leiden tot overtuigende, maar onjuiste herinneringen, vaak rond ingrijpende gebeurtenissen zoals misbruik, trauma of andere emotioneel beladen situaties.
-
A criminogenic model
Het criminologische model stelt dat misleiding typisch een antisociale daad is, gepleegd door mensen met antisociale persoonlijkheidskenmerken. Mensen die malingeren of misleiden volgens dit model, doen dit met een duidelijke externe motivatie, zoals het vermijden van straf, het verkrijgen van financiële compensatie, of andere tastbare voordelen.
-
The pathogenic model
Het pathogene model gaat ervan uit dat misleiding voortkomt uit een onderliggende psychische stoornis.
-
Factitious disorders
Factitious disorder is een psychische stoornis waarbij iemand opzettelijk symptomen van een lichamelijke of psychische ziekte nadoet of veroorzaakt zonder duidelijke externe motivatie, zoals financiële voordelen of juridische winst. Dit gedrag is gericht op het verkrijgen van medische aandacht of medeleven, in tegenstelling tot malingering, waarbij mensen meestal symptomen faken om een concreet voordeel te behalen, zoals ontsnappen aan verantwoordelijkheden of strafvermindering.
Volgens de DSM-5 valt factitious disorder onder de categorie Somatische stoornissen en gerelateerde aandoeningen. Net als bij malingering is deception een belangrijk kenmerk, maar bij factitious disorder ontbreekt een duidelijke externe prikkel voor het misleidende gedrag. Dit maakt het onderscheiden van malingering soms lastig. Voor een correcte diagnose moet malingering eerst worden uitgesloten. Instrumenten zoals de SIRS en SIRS-2 kunnen hierbij helpen, maar er zijn geen specifieke psychologische tests die malingering en factitious disorder duidelijk van elkaar onderscheiden. Deze beperkte objectieve evaluatie maakt het moeilijker om de geldigheid van een factitious disorder-diagnose vast te stellen en belemmert de nauwkeurigheid van de klinische beoordeling.
De DSM-5 en eerdere versies, zoals de DSM-IV-TR, geven wel enkele diagnostische criteria voor factitious disorder. Mensen met deze stoornis vertonen vaak een dramatische en atypische presentatie van symptomen die niet passen bij een echte medische aandoening. Ze kunnen zich bezighouden met pathologisch liegen, geheim gebruik van middelen, of ze hebben een uitgebreid verleden van reizen van ziekenhuis naar ziekenhuis, vaak zonder een vastgestelde aandoening. Een ander kenmerk is dat de symptomen vaak alleen optreden wanneer de patiënt weet dat hij of zij wordt geobserveerd, en het gedrag kan verstorend zijn, vooral in een klinische setting.
De psychologische motivatie achter factitious disorder wordt soms verklaard door de theorie dat de ziekte een manier is om masochistische behoeften te bevredigen, regressie naar kinderlijke afhankelijkheid te ondersteunen, of conflicten met autoriteitsfiguren te symboliseren. Het kan ook dienen als een manier om trauma's uit het verleden te verwerken of een gevoel van controle te verkrijgen. Mensen met deze stoornis kunnen daarnaast vaak andere psychische aandoeningen hebben, zoals psychose, PTSS, of disociatieve identiteitsstoornis (DID). Soms doen ze valse beweringen over seksueel misbruik in hun verleden.
De ontwikkeling en presentatie van factitious disorder worden nog niet volledig begrepen, wat het stellen van een diagnose complex maakt.
-
Reactive attachment disorder RAD
RAD ontstaat bij kinderen die ernstige verwaarlozing of mishandeling hebben ervaren. In tegenstelling tot Oppositional Defiant Disorder (ODD) en Conduct Disorder (CD), wordt misleiding bij RAD gezien als een overlevingsmechanisme dat voortkomt uit de noodzaak om zich aan te passen aan onveilige situaties. Deze kinderen kunnen zich emotioneel terugtrekken en hebben moeite met het vormen van gezonde hechtingen.
Belangrijkste punten: - Misleiding bij RAD is vaak een reactie op verwaarlozing of trauma. - Verband met psychopathische trekken en seksueel grensoverschrijdend gedrag in de adolescentie. - RAD is geclassificeerd onder Trauma- en stressgerelateerde stoornissen in de DSM-5. - Kinderen met RAD tonen vaak emotionele terugtrekking en gebrek aan gezonde hechting.
Dus: misleiding bij RAD is een aanpassingsmechanisme dat voortkomt uit vroeg trauma, en clinici moeten aandacht besteden aan een voorgeschiedenis van verwaarlozing bij het beoordelen van deze gedragsproblemen.
-
5.1 Challenges and pitfalls when evaluating malingering and deception
DSM-5 screening voor malingering: Het gebruik van DSM-5-indicatoren (zoals achtergrond, situatie, discrepantie en houding tijdens de beoordeling) leidt vaak tot valse positieven. Veel mensen die aan deze indicatoren voldoen, bedriegen niet bewust, maar deze screening wordt nog steeds vaak gebruikt.
Motivatie: Het is belangrijk om de motivatie van iemand te overwegen, omdat malingering en simulatie bewust moeten zijn. Het onderscheid tussen malingering en een factitious disorder kan moeilijk zijn.
Testresultaten: Een enkele testuitslag mag niet leiden tot de conclusie dat iemand malingert of feignt. Dit kan valse positieven veroorzaken. Een multimodale benadering (gebruik van meerdere tests en methoden) is beter.
Gedragingen van malingering zijn niet taxonomisch: Het gedrag dat geassocieerd wordt met malingering past niet in duidelijke, vaste categorieën.
Verklaringsmodellen: Gedrag dat verband houdt met deception kan meerdere verklaringsmodellen omvatten. Het is niet altijd zo dat deception gelijkstaat aan malingering; er kunnen verschillende drijfveren zijn.
Terminologie: Klinische professionals moeten duidelijke afspraken maken over de juiste terminologie bij het bespreken van malingering om verwarring te voorkomen.
-
4. Partial criterion designa
Stel dat onderzoekers een studie doen naar middelenmisbruik in een kliniek. Ze gebruiken meerdere methoden, zoals vragenlijsten, gedragsscores en urineonderzoek, om patiënten te beoordelen op ontkenning van middelengebruik. Het doel is om minstens 75% nauwkeurigheid te bereiken, maar door verschillende indicatoren te combineren, accepteren ze een risico op valse positieven. Dit betekent dat sommige patiënten ten onrechte worden geclassificeerd als "ontkenners" van middelenmisbruik, terwijl ze mogelijk de waarheid vertellen. Iemand die bijvoorbeeld een negatieve urinetest heeft, maar op de vragenlijsten hoog scoort op signalen van middelengebruik, kan ten onrechte worden geclassificeerd als een "ontkenner" van middelenmisbruik. Dit komt doordat de onderzoekers niet volledige controle hebben over de variabelen en de testresultaten soms conflicterend zijn. Dit Partial Criterion Design is handig voor snellere resultaten, maar kan leiden tot onnauwkeurige classificaties.
-
3. Differential prevalence design.
Dit ontwerp vergelijkt groepen op basis van veronderstelde motivatie. Bijvoorbeeld, mensen die betrokken zijn bij een rechtszaak (litigation) worden vergeleken met mensen die dat niet zijn (nonlitigation), waarbij de eerste groep naar verwachting een bepaalde responsstijl vaker zal vertonen.
Interne validiteit: Zwak, omdat onderzoekers geen controle hebben over de toewijzing van groepen of gestandaardiseerde procedures.
Externe validiteit: Zwak tot matig, omdat de deelnemers zich vaak in echte situaties bevinden met belangrijke gevolgen. Deze gevolgen kunnen hun beslissingen beïnvloeden, maar er is geen onafhankelijke classificatie van responsstijlen, wat het testen van de effectiviteit bemoeilijkt. Eerdere empirische tests hebben zwakke resultaten opgeleverd.
Classificatie: Niet te testen, omdat het onmogelijk is om de nauwkeurigheid van de classificatie vast te stellen zonder de groepstoewijzing goed te kennen.
Kortom, dit ontwerp is beperkt in zijn bruikbaarheid vanwege een gebrek aan controle en classificatie.
-
Validity. Comparatively weak: Researchers have no control over experimental assignment or investment in the investigation (e.g., manipulation checks). However, standardized procedures with aprioristic decision rules can provide systematic data.
Het known-groups comparison design is lastig intern te controleren om de volgende redenen:
Geen willekeurige toewijzing: In tegenstelling tot simulatiestudies worden de groepen in een known-groups comparison niet willekeurig toegewezen aan experimentele condities. In plaats daarvan worden deelnemers geselecteerd op basis van reeds bestaande groepen, zoals mensen die als malingerers of als mensen met een echte stoornis zijn geclassificeerd. Omdat onderzoekers geen controle hebben over welke mensen in welke groep terechtkomen, hebben ze minder invloed op de omstandigheden waarin die groepen worden bestudeerd.
Afhankelijk van bestaande klinische of forensische data: Dit ontwerp vertrouwt sterk op de classificaties die eerder door deskundigen zijn gemaakt, zoals het identificeren van malingerers of mensen met authentieke stoornissen. Als deze initiële classificaties onjuist of onnauwkeurig zijn, kan dat de interne validiteit van de studie aantasten. De onderzoekers hebben weinig controle over hoe deze groepen in het verleden zijn vastgesteld, wat kan leiden tot fouten in de groepstoewijzing.
Beperkte controle over variabelen: Omdat het onderzoek plaatsvindt in een real-world setting (zoals een kliniek of rechtbank), is er minder controle over andere factoren die invloed kunnen hebben op het gedrag van de deelnemers. Dit kunnen variabelen zijn zoals de ernst van de stoornis, persoonlijke omstandigheden of de specifieke juridische situatie. Deze variabelen kunnen moeilijk worden gestandaardiseerd in een known-groups comparison, wat de controle en nauwkeurigheid van het onderzoek beïnvloedt.
Geen manipulatiecontroles: In simulatiestudies kunnen onderzoekers manipulatiecontroles gebruiken om te controleren of deelnemers zich op de juiste manier aan de condities houden (bijvoorbeeld of ze daadwerkelijk proberen te simuleren). In een known-groups comparison is dit niet mogelijk, omdat de groepen op basis van bestaande kenmerken worden vergeleken en er geen directe experimentele manipulatie plaatsvindt.
-
External validity. Weak: Participants do not face the often grave circumstances and consequences of succeeding or failing at a particular response style.
Zwakke externe validiteit. Mensen worden aangewezen en geïnstrueerd om te gaan malingeren, maar je weet niet of ze minder hun best doen dan dat ze doen in real life als ze bijvoorbeeld zouden malingeren. De omstandigheden waarin deelnemers zich bevinden zijn kunstmatig en missen vaak de emotionele, juridische of financiële druk die mensen in de werkelijkheid kunnen ervaren. In echte situaties, zoals in een rechtszaak of bij een klinisch consult, zijn de gevolgen van malingering vaak veel serieuzer, wat het gedrag van mensen beïnvloedt.
-
Overview of research designs
Het doel van deze designs is om methoden te bieden waarmee onderzoekers en clinici beter kunnen begrijpen hoe mensen reageren, of ze symptomen eerlijk rapporteren of proberen te misleiden, en om dit op een wetenschappelijke manier te meten.
-
• Malingering is similar to the iceberg phenomenon3
Dit betekent dat bij malingering (opzettelijk simuleren of overdrijven van symptomen), slechts een klein deel van het gedrag zichtbaar is, terwijl het grootste deel verborgen blijft.
-
• Syndrome-specific feigning scales with syndrome-specific malingering.
Dit verwijst naar meetinstrumenten die specifiek zijn ontworpen om te beoordelen of iemand doet alsof hij een bepaald syndroom heeft, zoals posttraumatische stressstoornis (PTSS) of depressie. Deze schalen zijn gericht op het identificeren van het simuleren van symptomen die bij een bepaald syndroom horen, en ze zijn minder algemeen dan bredere schalen voor malingering.
-
• Malingering excludes real disorders.
Dit punt suggereert dat wanneer malingering wordt vastgesteld, het betekent dat de persoon geen echte psychische of medische stoornis heeft. Malingering impliceert dat de persoon zijn symptomen opzettelijk vervalst voor persoonlijk gewin, waardoor de mogelijkheid van een authentieke, onderliggende stoornis wordt uitgesloten. Dit idee is echter omstreden, omdat malingering en echte stoornissen soms samen kunnen voorkomen.
-
• Grinding is a static reaction style.
Malingering is een rigide, herhalende stijl van reageren, gericht op misleiding.
-
3. Secondary gain does have clear definitions, but has conflicting meanings2
Deze term verwijst naar de voordelen die iemand kan halen uit ziek zijn of symptomen vertonen, zoals medeleven of financiële compensatie. Hoewel deze term duidelijke definities heeft, is het probleem dat de betekenis verschilt tussen verschillende vakgebieden zoals de psychodynamische (psychologische voordelen), gedragsmatige (beloning door gedrag) en forensische (juridische voordelen) context. Dit kan tot verwarring leiden.
-
Overreporting refers to an unexpectedly high level of item endorsement, also known as self-deprecating reporting.
Dit verwijst naar het melden van een onverwacht hoog aantal klachten of symptomen, vooral bij uitgebreide vragenlijsten met meerdere schalen. Overrapportage is niet hetzelfde als feigning (bewust overdrijven of simuleren). De term is vaag omdat het zowel opzettelijke overdrijving als onbedoelde fouten kan betekenen, en daarom niet precies genoeg is om het gedrag te beschrijven.
-
Suboptimal effort is sometimes used as a proxy for malingering. However, this term can be used with any client because effort is determined by internal and external factors.
Dit wordt soms ten onrechte gebruikt als vervanging voor malingering (het opzettelijk simuleren of overdrijven van klachten). Het probleem is dat deze term onduidelijk is, omdat wat "beste" inspanning is per persoon kan verschillen. Iemands inspanning kan worden beïnvloed door zowel interne factoren (zoals vermoeidheid) als externe omstandigheden (zoals stress). Het geeft dus geen duidelijk beeld van opzettelijk gedrag.
-
Feigning is the deliberate fabrication or exaggeration of symptoms without any assumption about the goals. Psychological testing can be used to identify feigning
Feigning is het opzettelijk fabriceren of overdrijven van symptomen, zonder aannames te doen over de motieven van de persoon. Psychologische tests kunnen worden gebruikt om feigning te identificeren.
-
the two-step approach for minimizing overspecification
Veelgemaakte fout: Te specifiek beschrijven van hoe iemand reageert, zelfs als de gegevens niet duidelijk of tegenstrijdig zijn. Aanbeveling: Werk in twee stappen: eerst algemeen, dan specifiek. Begin met een algemene beschrijving (bijv. "onbetrouwbare bron"). Als dat klopt, kijk dan of er genoeg gegevens zijn om meer gedetailleerd te worden.
-
Beyond-reasonable-doubt standard: only convincing evidence of a reaction style, such as feigning, should be reported in criminal trials.
Deze benadering stelt dat bedrog alleen mag worden aangenomen wanneer er overtuigend bewijs is van misleiding, vooral in juridische situaties. Dit beschermt de cliënt tegen ongegronde beschuldigingen en zorgt ervoor dat beschuldigingen van bedrog goed onderbouwd zijn voordat ze worden gerapporteerd.
-
Taint hypothesis. When deception is noticed, it is likely that there are further deceptions in a client's story. Deception must therefore be documented
Deze hypothese stelt dat als er eenmaal bedrog wordt ontdekt bij een cliënt, het waarschijnlijk is dat er meer leugens in het verhaal zitten. Dit maakt dat de therapeut extra waakzaam moet zijn en alle vormen van misleiding moet documenteren, omdat de geloofwaardigheid van de cliënt in zijn geheel in twijfel wordt getrokken.
-